Hof van Discipline 12 maart 2004, nr. 3884
(mrs. Zwitser-Schouten, Beker, Heidinga, Gründemann en Baauw)
Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 23 juni 2003
(mrs. Van Boven, Van den Dries, Hengeveld, Merens en Nijhuis)
Een advocaat die optreedt als amicus curiae, handelt niet in de hoedanigheid van advocaat. Zijn optreden als amicus curiae behoort in beginsel niet tot het terrein waarover zich de tuchtrechtelijke controle uitstrekt, tenzij hij zich in die functie zodanig zou hebben misdragen dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft beschadigd. Uitlatingen in de pers zijn tuchtrechtelijk verwijtbaar.
– Advocatenwet artikel 46 (1.3 Geheimhoudingsplicht; 2.1 Wat in het algemeen niet betaamt)
– Gedragsregels 1, 6, 10 en 31
Klacht
De klacht bevat de volgende verwijten:
a. Mr. X had in zijn hoedanigheid van amicus curiae niet als zodanig mogen optreden: – klager acht het ongeoorloofd dat een Nederlandse advocaat iemand, tegen diens uitdrukkelijke wil, handelingen opdringt die het prerogatief van de verdediging vormen; – klager acht het ongeoorloofd dat mr. X, tegen zijn uitdrukkelijke wil, in zijn zaak verdedigingstaken heeft uitgeoefend die klager uitdrukkelijk als zijn eigen exclusieve domein beschouwt.
b. Mr. X heeft zich in perspublicaties uitgelaten op een wijze, die schadelijk geacht kan worden voor klager;
– publicatie in Trouw van 9 januari 2002, waarin mr. X over de zaak van klager omtrent zijn benoeming tot amicus curiae wordt bevraagd, en waarin hij als volgt wordt geciteerd: ‘Het is als het ware de ultieme uitdaging, zoiets als: wie staat Hitler bij? Dat is toch een beetje hoe het door de buitenwereld wordt gezien’. Klager acht deze vergelijking met Hitler smadelijk en schadelijk voor hem;
– publicatie in de Haagsche Courant van 12 september 2002,waarin mr. X eveneens over de zaak van klager wordt bevraagd en waarin hij onder meer als volgt wordt geciteerd: ‘Als zijn proces alleen over Kosovo zou gaan en je nu de balans zou opmaken, zou (klager, bew.) zeker veroordeeld worden. Er is duidelijk een link gelegd tussen leger en politie, de slachtpartijen in Kosovo en (klager, bew.).’
en
‘Het tweede deel van het proces, waarin de misdaden in Bosnië en Kroatië centraal staan, zal gemakkelijk zijn voor de aanklagers’., meent (mr. X, bew.) ‘zij hebben meer tijd gehad voor de voorbereiding en kennen de problematiek beter. Het moet geen probleem zijn het bewijs tegen (klager, bew.) helemaal rond te breien’.
Verweer
Mr. X voert aan dat hij in zijn hoedanigheid van amicus curiae heeft gehandeld zoals een amicus curiae betaamt. Een amicus curiae behartigt immers niet de subjectieve verdedigingsbelangen van de verdachte en treedt derhalve niet op als diens raadsman. Hij treedt op als adviseur van de rechters terzake de verdedigingstactieken, en wel vanuit een objectief perspectief. De amicus heeft geen professionele relatie met de verdachte. De amicus vervult zijn functie dan ook vanuit een eigen verantwoordelijkheid. De vervulling door mr. X van deze door de rechter opgedragen taak is niet onbetamelijk geweest jegens klager. Het verwijt met betrekking tot de publicatie in Trouw berust op een verkeerde lezing van hetgeen mr. X heeft gezegd en is door klager uit zijn verband gerukt. Mr. X heeft een interview gegeven aan een journalist van de Haagsche Courant. Mondeling was afgesproken dat voor plaatsing het artikel zou worden toegezonden aan mr. X en alleen geplaatst zou worden na zijn akkoord. Dit is niet geschied. Mr. X is door de journalist onjuist geciteerd. Het beëindigen van de benoeming van amicus curiae is niet omdat mr. X zich ongepast over klager zou hebben uitgelaten, maar omdat de rechters door de ongelukkige publicaties er niet langer op vertrouwden dat mr. X zich op voldoende onpartijdige wijze zou kwijten van zijn taken als amicus. Deze kwestie levert geen verdere reden op voor een tuchtrechtelijke beoordeling, omdat deze al onderwerp is geweest van rechterlijke toetsing.
Overwegingen van de raad
Mr. X heeft in twijfel getrokken of mr. Y door klager gemachtigd is de onderhavige klacht tegen mr. X in te dienen. Mr. Y heeft uitdrukkelijk gesteld dat zulks wel het geval is. Nu er geen aanwijzingen zijn voor het tegendeel dient van de juistheid van de stelling van mr. Y in dezen te worden uitgegaan. Mr. X heeft voorts nog aan de orde gesteld of en in hoeverre hij, optredende in zijn hoedanigheid van amicus curiae onderworpen is aan het tuchtrecht voor advocaten. De raad is van oordeel dat de taakuitoefening van de amicus curiae als zodanig niet tot het terrein behoort dat door het advocatentuchtrecht wordt bestreken. Weliswaar heeft het Joegoslavië-tribunaal mr. X bij de benoeming aangeduid als ‘attorney at the Dutch Bar Association’, het gaat hier kennelijk om een functie die door het reglement van het Tribunaal is gecreëerd en die niet het in opdracht van een cliënt verrichten van rechtsbijstand inhoudt. Uitsluitend indien de advocaat zich in deze hoedanigheid zou misdragen en daardoor het vertrouwen in de advocatuur schaadt, kan voor tuchtrechtelijke toetsing aanleiding zijn. Daarvoor kan bijvoorbeeld aanleiding bestaan indien de advocaat die in de hoedanigheid van amicus curiae bij het Joegoslavië-tribunaal optreedt, laakbare uitlatingen in de pers doet over de zaak waarin hij als zodanig is aangesteld. Een advocaat past hier prudentie, zeker als hij de persoon van de aangeklaagde daarbij beschrijft en voorspellingen doet over de bewijsbaarheid van de ingebrachte beschuldigingen en de vermoedelijke beslissing van het Tribunaal. Bij dit alles speelt een rol dat mr. X kennelijk wegens zijn betrokkenheid als advocaat bij enige spraakmakende zaken voor dit Tribunaal, alsook bij enige andere zaken van internationaal strafrecht bekendheid heeft verworven, zodat hij zich er van bewust had moeten zijn dat de publieke opinie aan zijn uitspraken bijzonder belang zou kunnen hechten. Uit de door mr. X overgelegde beslissing van de strafkamer van het Tribunaal is genoegzaam gebleken dat de amicus curiae een functie vervult, gericht op de objectieve verdediging van de verdachte. Er bestaat derhalve een zekere verwantschap tussen de door mr. X uitgeoefende functie van amicus curiae en die van de advocaat die in opdracht van zijn cliënt diens belangen bij de verdediging behartigt. Met dit alles dient de advocaat bij het doen van mededelingen, zoals hiervoor bedoeld, evenzeer rekening te houden.
Ten aanzien van klachtonderdeel a
Uit de in de klachtprocedure overgelegde stukken, alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat een amicus curiae het Tribunaal dient te adviseren ten aanzien van de objectieve – en niet de subjectieve – verdedigingsbelangen van de verdachte. Blijkens onder meer het besluit van het Tribunaal van 30 augustus 2001 dient de amicus curiae het Tribunaal, en niet de verdachte te adviseren. Bij het optreden van mr. X in zijn hoedanigheid als amicus curiae voor het Tribunaal heeft mr. X derhalve niet de belangen van de verdachte, klager, behartigd, zodat het optreden van mr. X als amicus curiae niet behelsd heeft het uitoefenen van verdedigingstaken die tot het exclusieve domein van klager dienen te worden beschouwd. Klachtonderdeel a is ongegrond.
Ten aanzien van klachtonderdeel b
Mr. stelt dat het interview zoals geplaatst in de Haagsche Courant niet op voorhand, hoewel mondeling afgesproken, aan hem is toegezonden. Dit ontslaat mr. X echter niet van zijn verantwoordelijkheid ten aanzien van de gewraakte uitspraken. Niet is komen vast te staan dat mr.X lijke informatie of men draagt daar geen zorg voor maar het valt niet goed in te zien dat er een omslagpunt in die zorgplicht is en vooral niet waar dat omslagpunt dan wel ligt. Aan elke procedure is immers een risico van mislukking verbonden. Het omslagpunt ligt dan vermoedelijk daar waar de slagingskans wel buitengewoon gering mag worden genoemd.
In wezen wordt nu de zaak beslist op dezelfde wijze als wanneer sprake zou zijn geweest van een beroepsfout. Indien geen redelijk handelend advocaat positief zou hebben geadviseerd over de kans van slagen, zou er een toerekenbare tekortkoming van de advocaat zijn geweest die hem verplicht zou hebben tot het vergoeden van de schade en het restitueren van zijn honorarium. Het is niet zonder meer bevredigend dat een advocaat aan wie niet een beroepsfout wordt aangewreven in de zin van een gebrek aan technisch-juridisch vakmanschap, op dezelfde wijze wordt behandeld.Wél acht de Geschillencommissie het instellen van hoger beroep in hoge mate ‘kwestieus’ en daarmee wordt dat omslagpunt toch wat duidelijker: er ligt ook in de mooiste relatie een plicht om schriftelijk te waarschuwen, al was het alleen maar om de schijn te vermijden dat de advocaat de risico’s domweg niet heeft onderkend, en eigenlijk een beroepsfout maakte.
GJK