Hof van Discipline, 3 oktober 2003, nr. 3771
(mrs. Fransen, Beker, Thunnissen, Van Loo en Scholtens)
Raad van Discipline ’s Gravenhage, 13 januari 2003
(mrs. Van Boven, Degenaar, Gilhuis, Van Hilten-Kostense en Verhulst)
Door het antedateren van een brief is het vertrouwen in de advocatuur en de eigen beroepsuitoefening ernstig geschaad. Zwaardere maatregel in hoger beroep.
– Advocatenwet artikel 46 (1 Zorg voor de cliënt; 1.4 Kwaliteit van dienstverlening, 1.4.1 Termijnen; 6 Tuchtprocesrecht)
– Gedragsregel 1
Feiten
Eind 2000 heeft klager zich gewend tot mr. X in verband met een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) voor zijn in Sri Lanka verblijvende vrouw en kinderen. Mr. X heeft contact opgenomen met de Nederlandse Ambassade in Colombo en de Visadienst in Rijswijk. De IND heeft bij brief van 31 mei 2001 verzocht om binnen 14 dagen aanvullende informatie omtrent de inkomenspositie van klager toe te zenden. Klager heeft op of omstreeks 8 juni 2001 deze brief van de IND aan mr. X toegezonden alsmede de toelichting van de IND met de bedoeling dat mr. X voor verzending aan de IND zou zorgdragen. Bij beschikking van 10 juli 2001 is de MVV-aanvraag afgewezen. Daarbij is onder meer overwogen dat klager niet heeft aangetoond duurzaam over voldoende middelen van bestaan te beschikken: ‘Derhalve is referent op 31 mei 2001 schriftelijk verzocht om het arbeidsverleden van de 3 jaar voorafgaand aan de onderhavige aanvraag aan te tonen, om vast te kunnen stellen of er sprake is van het duurzaam beschikken over voldoende middelen van bestaan in de zin van de Vreemdelingenwet. Referent is hiervoor een termijn van 2 weken gegeven. Echter tot op heden heeft referent niet aangetoond 3 jaar voorafgaand aan de onderhavige aanvraag onafgebroken (al dan niet op basis van overeenkomsten met een bepaalde duur) arbeid te hebben verricht. Derhalve heeft referent niet aangetoond duurzaam over voldoende middelen van bestaan te beschikken’.
Bij beslissing van 15 juni 2002 heeft de Voorzitter van de Raad van Discipline de door klager tegen mr. X ingediende klacht kennelijk ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft klager tijdig verzet aangetekend. Ter zitting van 11 november 2002 heeft klager zijn klacht ertoe beperkt dat hij mr. X verwijt in een procedure tot het verkrijgen van een MVV ten behoeve van zijn vrouw en kinderen te hebben nagelaten om de door de IND verzochte inlichtingen te verstrekken en voorts dat mr. X een brief aan de IND, gedateerd 6 juni 2001 heeft geantedateerd en aan de verkeerde IND heeft verzonden.
Overwegingen raad
Op 8 juni 2001 heeft klager aan mr. X doen toekomen een kopie van de brief d.d. 31 mei 2001 van de IND, de stukken waarom werd verzocht alsmede een toelichting voor de IND in de vorm van een brief met de bedoeling dat mr. X deze aan de IND zou doen toekomen. Ter zitting heeft mr. X verklaard dat hij de brief van klager van 8 juni 2001 aan de IND heeft opgevat als een kopie die door klager ter kennisneming aan mr. X is verzonden. Deze verklaring staat echter haaks op de stellingname van mr. X in zijn schriftelijk verweer aan de deken, waarin hij verklaart zelf voor doorzending van de brief van klager van 8 juni 2001 aan de IND te hebben zorggedragen. Dit laatste wordt door mr. X niet gestaafd, bijvoorbeeld met een kopie van de door hem aan de IND gezonden begeleidende brief. Uit de beschikking van 10 juli 2001 blijkt dat naar aanleiding van het verzoek van de IND van 31 mei 2001 om nadere inlichtingen over klagers inkomenspositie die nadere inlichtingen de IND niet hebben bereikt, zodat het ervoor moet worden gehouden dat mr. X ten onrechte de door klager op 8 juni 2001 verstrekte gegevens niet, althans niet op adequate wijze heeft doorgezonden aan de IND. Mede gelet op de nadelige gevolgen daarvan voor klager is zulks als een ernstige nalatigheid in de zorg264 plicht aan mr. X te verwijten. Dit klachtonderdeel is dan ook gegrond. De beweerde door mr. X op 6 juni 2001 aan de Visadienst te Rijswijk verzonden brief is geadresseerd aan de verkeerde dienst, namelijk de in Rijswijk gevestigde dienst, terwijl deze geadresseerd had moeten zijn aan de in Hoofddorp gevestigde dienst en mr. X hiervan op de hoogte was. In zoverre is ook dit klachtonderdeel gegrond. Niet is komen vast te staan dat mr. X deze brief tijdig, in verband met de op 10 juli 2001 gevallen beslissing daadwerkelijk heeft verzonden. Een aanwijzing dat dit niet het geval is, is de beschikking van 10 juli 2001 waarin niet gerept wordt over nadere inlichtingen door mr. X verschaft. Een andere aanwijzing daarvoor is dat mr. X – volgens de onweersproken stelling van klager – op 21 juni 2001 telefonisch aan klager heeft medegedeeld dat hij zijn brief aan de IND zojuist had gedicteerd en dat deze de volgende dag zou worden verzonden. De raad kan evenwel niet met voldoende zekerheid vaststellen dat van antedatering door mr. X sprake is, zodat in zoverre dit klachtonderdeel ongegrond is.
De raad stelt vast dat mr. X zijn eigen tekortkoming op het conto van klager heeft trachten te schrijven.
Volgt
Gegrondverklaring van het eerste klachtonderdeel, gedeeltelijke gegrondverklaring van het tweede klachtonderdeel, ongegrondverklaring van het overige deel van het tweede klachtonderdeel met oplegging van de maatregel van berisping.
Overwegingen hof
Het hof gaat uit van de omschrijving van het tweede klachtonderdeel, nu daartegen geen grief is gericht. Klager heeft de volgende grief aangevoerd: ten onrechte heeft de raad overwogen dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat van antedatering door mr. X sprake is en de klacht op het tweede onderdeel in zoverre ongegrond is verklaard. Klager heeft aan het hof een fotokopie overgelegd van de door de Visadienst (Immigratie- en Naturalisatiedienst; IND) te Rijswijk ontvangen brief van mr. X, die is gedateerd 6 juni 2001 en blijkens een daarop geplaatst stempel van de postkamer van de IND is ontvangen op 6 juli 2001. Tevens heeft klager aan het hof een fotokopie overgelegd van de door de IND ontvangen enveloppe waarin deze brief was verzonden, waarop een poststempel van de frankeermachine van het kantoor van mr. X was geplaatst, blijkens welk stempel de enveloppe was gefrankeerd op 5 juli 2001. Mr. X heeft deze feiten niet betwist.
Klager heeft herhaalde malen (laatstelijk bij brief van 1 juli 2001) mr. X verzocht hem een fotokopie van de brief van mr. X aan de IND te doen toekomen. Vaststaat dat mr. X daarop aan klager een brief van 5 juli 2001 heeft verzonden waarin hij heeft bericht: Bijgaand zend ik u een kopie van mijn brief aan de Visadienst d.d. 6 juni jl. Uit deze feiten volgt dat mr. X zijn brief aan de IND en zijn brief aan klager op dezelfde dag – 5 juli 2001 – heeft verzonden. De vermelding van de datum 6 juni 2001 in de brief aan de IND kan naar het oordeel van het hof niet op een vergissing berusten, nu mr. X in zijn brief aan klager ook heeft vermeld dat hij hem een kopie zond van zijn brief aan de Visadienst van 6 juni 2001, terwijl hij moet hebben geweten dat hij die brief niet op 6 juni 2001, maar op dezelfde dag als de brief aan klager heeft verzonden. Mr. X heeft geen plausibele verklaring gegeven voor het feit dat hij in beide brieven de onjuiste datum van 6 juni 2001 heeft genoemd. Het hof is van oordeel dat de onjuiste datum bewust door mr. X is vermeld en dat de brief aan de IND derhalve is geantedateerd. De grief slaagt derhalve en de klacht is ook op het in hoger beroep aan de orde zijnde onderdeel gegrond. Het hof acht in het bijzonder het feit dat mr. X bewust zijn brief aan de IND heeft voorzien van een valse datum en aldus klager bewust in de waan heeft gebracht dat hij die brief op 6 juni 2001 (in plaats van 5 juli 2001) aan de IND had verzonden, onaanvaardbaar. Met deze handelwijze heeft mr. X zich zodanig gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur en zijn beroepsuitoefening ernstig is of kon worden geschaad. Gezien de aard en de ernst van de verweten gedragingen, zoals deze door de raad – in hoger beroep onbestreden – en door het hof zijn vastgesteld, acht het hof de oplegging van een onvoorwaardelijke schorsing passend.
Volgt
Vernietiging van de beslissing van de Raad van Discipline voorzover het tweede klachtonderdeel ongegrond is verklaard en aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd, en opnieuw rechtdoende gegrondverklaring van het tweede onderdeel, voorzover inhoudende dat mr. X zijn brief aan de IND, gedateerd 6 juni 2001, heeft geantedateerd, met oplegging van de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 2 weken.