Raad van Discipline Amsterdam, 6 februari 2004
(mrs. Kist, Bunjes, Van der Plas, Remme,Wiarda)
De advocaat die de belangen van beide partijen in een echtscheiding behartigt, dient grote zorgvuldigheid te betrachten en zich ervan te vergewissen dat beide partijen de inhoud van een regeling begrijpen. Nadere eisen zoals geformuleerd in de jurisprudentie van het Hof van Discipline.
– Artikel 46 Advocatenwet en 48 lid 7 Advocatenwet (1 Zorg voor de cliënt; 1.5 Vereiste van schriftelijke vastlegging; 2 Wat een behoorlijk advocaat betaamt; 2.4 Vermijden van belangenconflicten; 6 Tuchtprocesrecht)
– Gedragsregel 7 en 8
Feiten
Klaagster heeft mr. X verzocht om voor haar en haar echtgenoot de echtscheiding te regelen. Klaagster stelde dat zij en haar echtgenoot het over de belangrijkste zaken eens waren. Op 23 mei 2001 heeft een eerste bespreking tussen mr. X en partijen plaatsgehad. Aldaar werd aan mr. X een afsprakenlijstje overhandigd met betrekking tot onder meer de alimentatie, de echtelijke woning, alsook de verrekening conform de huwelijksvoorwaarden. Klaagster is niet juridisch onderlegd; de echtgenoot wel. Aan mr. X werden geen financiële gegevens overhandigd. Afgesproken werd dat mr. X op basis van de afsprakenlijst een echtscheidingsconvenant zou opstellen en voorts een verzoek tot echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek zou opstellen en indienen. Vervolgens heeft mr. X drie concepten voor een convenant opgesteld, telkenmale aangepast aan de hand van schriftelijk commentaar van partijen. Klaagster heeft op 13 juni 2001 haar akkoord gegeven op de laatste versie, waarna mr. X partijen het convenant in viervoud ter ondertekening heeft toegezonden. Tevens zond mr. X een concept voor het echtscheidingsverzoekschrift.
Op 29 juni 2001 heeft klaagster zich gewend tot mr. Y en de drie (concept)convenanten besproken. Bij brief van 10 juli 2001 heeft mr. Y klaagster over haar rechtspositie geadviseerd en verscheidene opties geschetst voor het vervolgtraject. Nadat partijen aanvankelijk kozen voor de optie waarin mr. Y klaagster zou bijstaan en de echtgenoot geen advocaat zou inschakelen, in welk kader mr. Y de echtgenoot bij brief van 17 juli 2001 ook om de nodige gegevens heeft gevraagd, kozen partijen uiteindelijk toch voor terugkeer naar mr. X als hun gezamenlijke advocaat. Nadat klaagster mr. Y hiervan in kennis had gesteld, heeft deze klaagster het uitdrukkelijk advies gegeven om mr. X te vragen als VAS-bemiddelaar op te treden.
Op 27 juli 2001 vond de tweede bespreking tussen mr. X en partijen plaats. Klaagster heeft mr. X toen de brieven van mr. Y getoond. De mogelijkheid dat mr. X als VAS-bemiddelaar zou optreden is besproken. Tevens is besproken dat klaagster recht had op inzage in de financiële gegevens van de echtgenoot. De echtgenoot weigerde die gegevens over te leggen. Tussen partijen en mr. X is geen VAS-bemiddelingsovereenkomst gesloten. Afgesproken werd dat mr. X het laatste (derde) concept voor het echtscheidingsconvenant nogmaals zou aanpassen. Op 31 juli 2001 heeft mr. X partijen het vierde concept toegezonden, welke versie op 3 augustus 2001 op het kantoor van mr. X is getekend. Ter gelegenheid daarvan heeft mr. X klaagster herhaaldelijk gevraagd of het convenant nu echt haar bedoelingen weergaf, hetgeen klaagster steeds bevestigde. Diezelfde dag heeft mr. X het echtscheidingsverzoekschrift waarop partijen hun akkoord hadden gegeven bij de rechtbank ingediend. Bij fax van 10 augustus 2001 heeft mr. Y aan mr. X bericht dat klaagster het met de gang van zaken niet eens was. Vervolgens is mr. Y voor klaagster een procedure gestart teneinde het convenant opengebroken te krijgen. De rechtbank heeft klaagsters vordering afgewezen. De zaak dient thans in hoger beroep. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat mr. X niet heeft gehandeld overeenkomstig de eisen die worden gesteld aan een advocaat die voor beide partijen optreedt in een echtscheiding. Voorts verzoekt klaagster de raad uit te spreken dat mr. X jegens haar niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.
Tevens heeft klaagster zich over de handelwijze van mr. X bij de VAS beklaagd, welke procedure nog loopt.
Overwegingen raad
Vaststaat dat mr. X als gezamenlijke advocaat is opgetreden. Uitgangspunt bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het optreden van de advocaat die de belangen van beide partijen in een echtscheiding behandelt, is dat hij grote zorgvuldigheid dient te betrachten en zich ervan dient te vergewissen dat beide partijen de inhoud van een regeling begrijpen. In zijn uitspraak van 8 juli 1996 heeft het Hof van Discipline uitgemaakt dat de betreffende advocaat de partijen duidelijk dient te wijzen op hun wederzijdse marges en mogelijkheden en ervoor dient te waken dat wanneer een van beide genoegen neemt met minder dan hem of haar bij formele afwikkeling toe zou komen, deze daarin dan uitdrukkelijk instemt en zich rekenschap geeft van de gronden waarop hij of zij dat standpunt inneemt. In het algemeen zal het daarbij van belang zijn dat partijen schriftelijk op hun mogelijkheden en hun voorgenomen toegevingen worden gewezen, naast vastlegging van de regeling welke partijen en de gezamenlijke advocaat voor ogen staat. In latere jurisprudentie heeft het hof deze uitgangspunten herhaald.
Mr. X. heeft gesteld dat hij partijen, en dan in het bijzonder klaagster als niet-juridisch geschoolde partij, er tijdens de eerste bespreking op gewezen heeft dat hij – mr. X – zich geen oordeel kon vormen over de financiële afspraken die partijen hadden gemaakt, nu hij niet over de onderliggende (financiële) gegevens beschikte. Het ging met name om gegevens over het inkomen en vermogen van de echtgenoot. Mr. X stelt niet op het overleggen van die gegevens te hebben aangedrongen, enerzijds omdat dit gecompliceerd lag in verband met het feit dat de echtgenoot recentelijk van maatschap was veranderd, en anderzijds omdat partijen het (ook) over de financiële kant van de regeling eens waren. Uitgangspunt bij de regeling was volgens mr. X de behoefte van klaagster. Mr. X stelt bewust een grof eerste concept te hebben gemaakt, omdat hij zich voorstelde dat daarover met partijen nog discussie zou plaatsvinden. Het verloop was echter anders. Hetgeen mr. X zelf over zijn advisering stelt, is onvoldoende om aan te nemen dat hij heeft voldaan aan de strenge eisen die het Hof van Discipline stelt. De raad kan niet vaststellen in hoeverre mr. X gewezen heeft op de wederzijdse marges en mogelijkheden en op welke wijze hij zich ervan heeft vergewist dat, bezien in dat kader, hetgeen partijen samen waren overeengekomen, ook daadwerkelijk voor beiden duidelijk en hun beider wens was. De raad constateert in elk geval dat advisering op deze punten niet schriftelijk is geschied en dat met name ook de door mr. X geconstateerde beperking in zijn adviesmogelijkheden als gevolg van het ontbreken van financiële gegevens, niet in de begeleidende brief bij het eerste concept is vastgelegd. Die brief bevat slechts een summiere toelichting. Ook daar waar in het convenant van de wettelijke regeling dan wel het door partijen gemaakte afsprakenlijstje wordt afgeweken, wordt de reden daarvan niet aangegeven. Zeker nu de echtgenoot wel en klaagster niet juridisch onderlegd was, had het op de weg van mr. X gelegen klaagster veel uitvoeriger over haar positie te informeren. De raad stelt vast dat zelfs niet is gebleken dat een deugdelijke berekening van de behoefte van klaagster voorhanden was. Zou mr. X gevolgd worden in zijn verweer dat het aanvankelijk zijn bedoeling was dat over het grove concept nog nader gediscussieerd zou worden, dan kan mr. X verweten worden dat hij er niet op heeft aangedrongen dat die discussie ook daadwerkelijk plaatsvond, toen bleek dat partijen zich kennelijk wensten te beperken tot schriftelijk commentaar. De rol van mr. X in die fase lijkt beperkt te zijn geweest tot het doorvoeren van de door partijen aangegeven wijzigingen, waarna hij het concept in definitieve vorm aan partijen heeft toegezonden. De raad acht dit onvoldoende. Mr. X heeft voorts gesteld dat klaagster in elk geval tijdens de tweede bespreking volledig bekend was met haar rechten en mitsdien een bewuste keuze maakte, althans dat hij daarop mocht vertrouwen. Mr. X gaat er aan voorbij dat tijdens de tweede bespreking de stand van zaken aldus was, dat klaagster het advies van mr. Y had gekregen mr. X te vragen op te treden als VAS-bemiddelaar. Omdat de echtgenoot echter expliciet weigerde (alsnog) de financiële gegevens over te leggen, constateerde mr. X op dat moment – terecht – dat VAS-bemiddeling niet mogelijk was. Daarmee ontstond een nieuwe situatie. Zou mr. X ter rechtvaardiging van zijn handelwijze in die situatie met recht een beroep willen doen op de omstandigheid dat klaagster mr. Y had ingeschakeld, dan had mr. X zich ervan moeten vergewissen dat mr. Y ook van deze laatste ontwikkeling op de hoogte was en dat deze naar aanleiding daarvan klaagster nader had geadviseerd. Nu mr. X dat niet heeft gedaan, lag het op zijn weg klaagster adequaat voor te lichten. Door echter in die omstandigheden op de oude voet verder te gaan, heeft hij niet de zorgvuldigheid betracht die van een advocaat in een dergelijke situatie verwacht mag worden. Het feit dat partijen de nieuwe situatie kennelijk al vooraf hadden besproken, noch het feit dat mr. X partijen aanvankelijk voorhield dat hij, indien partijen het over het overleggen van de financiële gegevens oneens bleven, zijn werkzaamheden zou staken, doet aan een en ander af. Mr. X heeft nog aangevoerd dat hij geen aanleiding had om eraan te twijfelen dat klaagster het met de regeling eens was, mede omdat klaagster zulks telkenmale, desgevraagd, bevestigde.Wat daarvan ook zij: voor de beantwoording van de vraag of mr. X ten opzichte van klaagster zorgvuldig heeft gehandeld, is dat niet doorslaggevend. Ook bij het ontbreken van die aanwijzing had mr. X zich ervan moeten vergewissen dat klaagster zich bewust was van de consequenties van haar keuze. Het enkele stellen van de vraag of klaagster nog steeds achter haar keuze stond, is in dit verband niet voldoende. De raad is dan ook van oordeel dat mr. X jegens klaagster niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. Gelet op de ernst van het geconstateerde verwijt, acht de raad de maatregel van enkele waarschuwing passend en geboden.
Volgt
Gegrondverklaring van de klacht en oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.