Hof van Discipline, 23 augustus 2004, nr. 4010
(mrs. Zwitser-Schouten, Beker, Heidinga, Mendlik, Baauw)
Raad van Discipline, 12 januari 2004
(mrs. Peutz, Ten Brummelhuis, Van Dooren, Luchtman, Lucassen)
Verantwoordelijkheid van een advocaat voor het beheer van gelden op een derdenrekening. De bepaling in de Boekhoudverordening dat derdengelden voortvarend moeten worden doorbetaald is niet geschreven ter bescherming van derden. Wel geldt in het algemeen dat een advocaat met de belangen van derden rekening moet houden als de belangen van de eigen cliënt dat toelaten.
– Advocatenwet artikel 46 (4.3 Financieel belanghebbenden)
– Boekhoudverordening artikelen 3.3 en 3.4
– Gedragsregel 23
Feiten
Klager voert als eiser een procedure tegen architectenbureau A en zijn vennoten. In kort geding worden de vennoten in privé in september 2002 veroordeeld tot betaling van een voorschot van H 315.857. Mr. X treedt op voor een partij die een vordering heeft op klager en daarvoor over een executoriale titel beschikt. Mr. X legt executoriaal derdebeslag onder de partij die krachtens het kortgedingvonnis gehouden is H 315.857 aan klager uit te betalen. Na aftrek van enige kosten wordt medio oktober 2002 door de veroordeelde debiteur van klager H 314.925 overgemaakt op de derdenrekening van Stichting Derdengelden van mr. X. Vanaf het moment van ontvangst op de derdenrekening zal het, ten gevolge van goed overleg tussen mr. X en zijn cliënte, nog ruim een jaar duren voordat doorbetaling vanaf die derdenrekening aan de cliënte plaatsvindt.
Dit blijkt tot gevolg te hebben dat de fiscus zich op het standpunt stelt dat de ontvangst door mr. X van het bedrag van H 314.925 op zijn derdenrekening nog niet met zich meebrengt dat dit bedrag medio februari 2003 al geacht wordt te zijn toegescheiden aan het vermogen van de cliënte van mr. X. Derhalve is de schuld van klager aan de cliënte van mr. X nog niet voldaan; het bedrag is immers nog niet bijgeschreven op de rekening van de cliënte van mr. X, schuldeiser van klager.
Dat leidt tot fiscaal nadeel van klager.
Klacht
Mr. X wordt verweten dat hij ten onrechte een betaling van H 314.925 als betaling door klager meer dan een jaar op zijn derdenrekening heeft gehouden, waardoor klager in zijn belangen is geschaad. Er richt zich ook nog een klacht tot mr. Y, kantoorgenoot van mr. X; mr. Y is voorzitter van het bestuur van de Stichting Derdengeldenrekening, en hem wordt verweten dat hij in die hoedanigheid heeft nagelaten in te grijpen.
Klager verwijst naar voormelde feiten en stelt dat mrs. X en Y opzettelijk het bedrag op hun derdenrekening hebben gehouden, terwijl zij volgens de Boekhoudverordening verplicht zijn ten behoeve van een cliënt op de derdenrekening gestort geld onmiddellijk aan de cliënt door te betalen.
Terzake wordt mrs. X en Y voorts samenspanning verweten met de advocaat van de betrokken architecten.
Verweer
Het verweer van mr. X luidt dat zijn cliënte om haar moverende redenen de betaling nog niet in haar administratie verwerkt wenste te hebben. Op verzoek van de cliënte is daarom het bedrag op de derdenrekening blijven staan. De Boekhoudverordening regardeert klager niet. Klager heeft niets te maken met wat er met het geld is gebeurd nadat het terecht was geïncasseerd middels derdenbeslag. Een eventueel fiscaal probleem van klager kan de mrs. X en Y niet verweten
worden.
Het verweer van mr. Y luidt dat hij niet de behandelende advocaat is geweest. Hij heeft, aangesproken door klager, de zaak wel onderzocht en vastgesteld dat de gelden regelmatig zijn geïncasseerd, en dat hij daarmee de kwestie als afgehandeld kon beschouwen.
Overwegingen van de raad Klager beroept zich op artikel 3 van de Boekhoudverordening; daarin zou zijn bepaald dat een advocaat door hem ontvangen derdengelden direct aan de rechthebbende dient over te maken. Artikel 3 lid 3 van de Boekhoudverordening betreft de situatie dat een advocaat derdengelden onder zich heeft gekregen in plaats van storting van dat bedrag op de derdengeldrekening. Van deze situatie was in deze klachtzaak geen sprake.
Artikel 3 lid 4 van de Boekhoudverordening bepaalt dat een advocaat er op toe dient te zien dat de derdengelden die zich door zijn toedoen onder een Stichting Derdengelden bevinden, worden overgemaakt naar de rechthebbende zodra de gelegenheid zich voordoet. De raad is van mening dat indien een cliënte om haar moverende redenen vraagt om doorbetaling van een bedrag van de derdenrekening van een advocaat aan die cliënte nog even op te schorten, de in lid 4 van genoemd artikel van de Boekhoudingverordening genoemde gelegenheid zich nog niet voordoet en het gerechtvaardigd is dat de advocaat tegemoetkomt aan het verzoek van zijn cliënte door het bedrag nog niet over te maken.
De raad stelt vervolgens vast dat klager een belang van fiscale aard had bij doorbetaling. De raad overweegt met het oog daarop dat een advocaat in eerste instantie de belangen van zijn cliënt in acht dient te nemen, doch waar mogelijk dient hij ook rekening te houden met de belangen van de tegenpartij. Mr. X heeft in februari 2003 aan de fiscus bevestigd dat hij namens zijn cliënte het bedrag van H 314.925 had ontvangen en heeft naar het oordeel van de raad daardoor gedaan wat van hem verwacht mocht worden.
De raad is derhalve van mening dat mr. X door het op verzoek van zijn cliënte nog niet doorbetalen van een door hem voor zijn cliënte op zijn derdenrekening ontvangen bedrag, zich niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen.
Met betrekking tot de klacht tegen mr. Y wordt overwogen dat een advocaat niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk is voor het gedrag van een kantoorgenoot. Er wordt vastgesteld dat mr. Y klager nog wel te woord heeft gestaan en er onderzoek naar heeft gedaan of er sprake was geweest van onregelmatigheden. Daarbij kwam hij tot de conclusie dat daar geen sprake van was geweest. Voor het overige was hij niet bij de zaak betrokken.
De raad overweegt dan dat het hier gaat om gedragingen van mr. Y tot welke het tuchtrecht zich niet uitstrekt, zodat de klacht tegen mr. Y als niet-ontvankelijk dient te worden afgewezen.
Volgt
Ongegrondverklaring van de klacht tegen mr. X;
niet-ontvankelijk verklaring van de klacht tegen mr. Y.
Overwegingen van het hof
De eerste grief luidt dat de raad er ten onrechte aan voorbij is gegaan dat een advocaat de tegenpartij niet mag schaden; bovendien is de raad voorbijgegaan aan het bepaalde in artikel 3 van de Boekhoudverordening. Het hof overweegt dat het vierde lid van artikel 3 van de Boekhoudverordening ziet op de relatie tussen de advocaat en zijn cliënt. Binnen die relatie kan een cliënt een gerechtvaardigd belang hebben bij opschorting van de overmaking van derdengelden. Een advocaat die aan een zodanig gerechtvaardigd verzoek van zijn cliënte tegemoetkomt, handelt daarmee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, ook niet indien daardoor – wellicht – de belangen van derden in het gedrang komen. Dit neemt niet weg dat een advocaat voorzover mogelijk rekening dient te houden met de belangen van de wederpartij, maar niet is gebleken dat mr. X dat in casu niet heeft gedaan. Deze grief faalt dan ook.
Het hof leest in het beroepschrift ook nog een grief tegen de afwijzing door de raad van de klacht tegen mr. Y wegens niet-ontvankelijkheid. Het hof is van oordeel dat klager in zijn klacht wel kan worden ontvangen, nu die klacht zich richt tegen het functioneren van mr. Y als advocaat.
Nu er voor mr. Y geen aanleiding bestond om in te grijpen faalt de grief voor het overige.
Volgt
Bekrachtiging van de beslissing van de raad ten aanzien van mr. X; vernietiging van de beslissing van de raad ten aanzien van mr. Y; klager wordt in zijn klacht tegen mr. Y ontvankelijk verklaard; de klacht wordt als ongegrond afgewezen.