Hof van Discipline, 4 juni 2004, nr. 3947
(mrs. Van Griensven, Van Voorst van Beest, Schokkenbroek, Fiévez en Ruitinga)
Raad van Discipline Amsterdam, 29 september 2003
(mrs. Kist, Karskens, Meijer, Romijn en Röttgering)
De advocaat die na ontvangst van een door hem verlangd voorschot niet de activiteiten onderneemt die hij aan zijn clië nt heeft genoemd, betracht niet de zorgvuldigheid die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. In casu wordt een schorsing opgelegd met als bijzondere voorwaarde dat de advocaat het door hem ontvangen voorschot terugbetaalt.
– Advocatenwet artikel 46 (1.4.2 De kwaliteit van dienstverlening, traagheid), 48.7 en 48a.1
– Gedragsregel 4
Feiten
Klagers zijn verwikkeld geraakt in het faillissement van enige vennootschappen waarvan zij de directie voerden en aandeelhouder waren. Zij hebben ernstige bedenkingen ten aanzien van deze faillissementen en de wijze waarop deze faillissementen worden afgewikkeld. Naar aanleiding van een artikel in de Telegraaf, waarin aandacht wordt besteed aan de werkzaamheden van mr. X in een ander faillissement, benaderen zij mr. X die terstond aan klagers een bezoek brengt. Afgesproken wordt dat klagers stukken aan mr. X zullen toesturen, een fax zullen aanschaffen ter wille van de communicatie met mr. X, en hem H 10.000 vermeerderd met BTW zullen betalen, met de afspraak dat mr. X bovendien te zijner tijd 25% van het door zijn activiteiten te incasseren bedrag zou ontvangen. Zij hebben vervolgens inderdaad een fax aangeschaft, stukken aan mr. X toegestuurd en H 11.900 overgemaakt. Mr. X heeft vervolgens nauwelijks of geen werkzaamheden verricht. De klacht valt uiteen in drie onderdelen: a. mr. X heeft klagers onder dwang, dwaling en bedrog een overeenkomst laten sluiten tot het verlenen van rechtsbijstand; b. mr. X heeft de hem voorgelegde zaak niet of nauwelijks behandeld; c. mr. X heeft een onjuiste afspraak gemaakt over het honorarium. Daarnaast dient de deken ambtshalve een bezwaar in, hierop neerkomend dat mr. X niet bereid is gebleken om af te zien van het overeengekomen honorarium van H 10.000 vermeerderd met BTW, terwijl hij slechts summiere werkzaamheden heeft verricht. De raad verklaart de klacht onder a. ongegrond omdat de raad niet bevoegd is te oordelen over de rechtsgeldigheid van een tussen een advocaat en zijn cliënt gesloten overeenkomst. De klachtonderdelen onder b. en c. worden gegrond bevonden, evenals het bezwaar van de deken. Aan mr. X wordt de maatregel van berisping opgelegd.
Overwegingen van het hof
Het gaat in deze zaak, voorzover in hoger beroep nog van belang, om het volgende. Klagers waren aandeelhouders en bestuurders van diverse vennootschappen. Eén daarvan is failliet verklaard. Klagers hebben ernstige bedenkingen ten aanzien van de oorzaken en de afwikkeling van dit faillissement. Zij stellen voor aanzienlijke bedragen te zijn benadeeld. Naar aanleiding van artikelen in de Telegraaf over de Stichting W.O.R.M., Law Watch en mr. X in een andere faillissementszaak zijn klagers naar eerstgenoemden op zoek gegaan, waarbij zij uiteindelijk op 23 mei 2002 met mr. X in contact kwamen. Klagers hebben hun problematiek toen telefonisch aan mr. X voorgelegd. Daarop hebben zij bij fax van eveneens 23 mei 2002 een aantal stukken met betrekking tot hun zaak op voorhand ter kennisneming aan mr. X toegezonden. Na zijn komst in de namiddag van 28 mei 2002 te hebben aangekondigd, is mr. X op de avond van diezelfde dag om 22.00 uur bij klagers in België met zijn chauffeur op bezoek gekomen om over hun zaak te spreken. Bij brief van 29 mei 2002 hebben klagers aan mr. X op diens verzoek de op 28 mei 2002 met hem gemaakte afspraken bevestigd, waarna zij bij brief van 31 mei 2002 nog een aantal stukken met betrekking tot hun zaak aan mr. X hebben toegezonden. Tegen de beslissing van de raad voeren klagers als grief aan dat voornoemd klachtonderdeel a. ten onrechte ongegrond is verklaard. Voorts hebben zij eerst in hoger beroep verzocht met zoveel woorden vast te stellen dat mr. X niet heeft gehandeld zoals dat een goed en zorgvuldig handelend advocaat betaamt.
Ter toelichting op klachtonderdeel a. hebben klagers gesteld dat mr.X hen van het begin af aan op het verkeerde been heeft gezet. Zij waren al geruime tijd radeloos vanwege de faillissementsproblematiek waarin zij verkeerden, toen zij met mr. X in contact kwamen. Deze heeft hen op 23 en 28 mei 2002 in strijd met de werkelijkheid voorgehouden dat hij vanwege zijn betrokkenheid in andere geruchtmakende faillissementszaken, waarin zich in grote lijnen dezelfde (fraude)problematiek voordeed, met een team samenwerkte om dit soort zaken landelijk bij rechtbanken aan de kaak te stellen.Tevens wekte hij de indruk dat op korte termijn actie was geboden, zodat zij een fax dienden aan te schaffen, zo snel mogelijk stukken dienden op te vragen en hem toe te zenden, alsmede een voorschot (naar later bleek a fonds perdu) van H 10.000 (te vermeerderen met BTW) aan hem dienden te betalen. Uiteindelijk bleek dat van teamwork in het geheel geen sprake was, dat zij de fax voor niets hadden aangeschaft, omdat mr. X niets van zich liet horen en dat van zijn voorgespiegelde voortvarende aanpak evenmin iets terechtkwam. Aldus klagers. Met betrekking tot deze grief overweegt het hof als volgt.
Anders dan de raad, is het hof van oordeel dat klachtonderdeel a. in ruime zin dient te worden verstaan. Het onderdeel strekt blijkens de daarop door klagers gegeven toelichting niet tot het verkrijgen van een civielrechtelijk oordeel met betrekking tot de vraag of bij de totstandkoming van de overeenkomst van opdracht tussen klagers en mr. X sprake is geweest van wilsgebreken, maar het onderdeel beoogt dat wordt vastgesteld dat mr. X hen, klagers, eind mei 2002 heeft misleid door hen voor te spiegelen dat zij van doen hadden met een in faillissementszaken ervaren advocaat, die voornemens was en ook de mogelijkheden had doortastend voor hen op te treden, zodat zij hun zaak met een gerust hart aan hem konden toevertrouwen.
Aldus opgevat, is het hof van oordeel dat ook dit onderdeel van de klacht tuchtrechtelijk kan worden beoordeeld.
In dit verband kan, als enerzijds door klagers gesteld en anderzijds door mr. X onweersproken gelaten, van het navolgende worden uitgegaan. Op 28 mei 2002 werden klagers door mr. X overvallen met de telefonische aankondiging van de komst van mr. X (met chauffeur) naar hun huisadres in België om de zaak te bespreken, omdat volgens mr.X onmiddellijk actie diende te worden genomen. Tijdens die bespreking, die in de avonduren plaatsvond, wekte mr. X de indruk dat hij in dit soort zaken in teamverband placht te opereren. Verder heeft hij bij die gelegenheid doen voorkomen dat hij snel voor klagers aan de slag zou gaan, omdat snelheid was geboden, en dat hij wist hoe hij te werk moest gaan waarbij hij niet zou schromen rechters en curatoren aan te pakken. Hij wenste van klagers een schriftelijke bevestiging van de gemaakte afspraken waaraan klagers voldeden bij brief van 29 mei 2002 alsmede een aanbetaling van H 10.000, te vermeerderen met BTW en aanschaf van een faxapparaat met het oog op de communicatie. Ook aan deze wensen hebben klagers voldaan. Vervolgens is gebleken dat mr. X in faillissementszaken niet in teamverband werkt en dat hij niets heeft ondernomen wat voor klagers enig resultaat had of redelijkerwijs kon hebben. Dit alles voert tot de slotsom dat mr. X eind mei 2002 willens en wetens misbruik heeft gemaakt van de radeloosheid waarin klagers toen verkeerden door hen te bewegen op korte termijn tegen financieel ongunstige condities met hem in zee te gaan door zich aan hen voor te doen als een daadkrachtige, ervaren in teamverband optredende faillissementsadvocaat, terwijl hij vervolgens geen blijk ervan gaf dat hij dit in werkelijkheid ook was.
Slotsom
Het voorgaande betekent dat ook onderdeel a. van de klacht van klagers gegrond is. Dit voert in de gegeven omstandigheden, gelet op de ernst van de aan mr. X verweten gedragingen, tevens tot de slotsom dat is komen vast te staan dat mr. X jegens klagers niet de zorgvuldigheid heeft betracht, die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt, als bedoeld in art. 48 lid 7 Advocatenwet.
Mr. X heeft met zijn gedragingen misbruik gemaakt van rechtzoekenden, die zich in goed vertrouwen tot hem hebben gewend. Hij heeft hen onder valse voorwendselen bewogen hun zaak aan hem toe te vertrouwen, terwijl hij wist of moet hebben geweten dat zij dat deden onder de invloed van hetgeen hij hen voorspiegelde. Gelet op de andere, reeds in eerste aanleg gegrond bevonden klachtonderdelen en het dekenbezwaar, op de antecedentenlijst van mr. X sedert 1996 en voorts op de omstandigheid dat de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam hem op 20 oktober 2003 een voorwaardelijke schorsing voor een periode van één maand met een proeftijd van twee jaar heeft opgelegd (bij uitspraak van heden door dit hof bekrachtigd), acht het hof het thans geboden mr. X een schorsing op te leggen als na te melden. Gelet op het feit, dat mr. X, ondanks sommatie, weigert de meergenoemde aanbetaling,waarvoor hij geen tegenprestatie van enige betekenis voor klagers heeft verricht, aan klagers terug te betalen, zal het hof een deel van de schorsing voorwaardelijk uitspreken onder na te melden bijzondere voorwaarde. Ook de in art. 48 lid 7 Advocatenwet omschreven uitspraak zal tegen mr. X worden gedaan.
Beslissing van het hof
Het hof vernietigt de beslissing van de raad voorzover klachtonderdeel a. ongegrond is verklaard en aan mr. X de maatregel van berisping is opgelegd: – verklaart klachtonderdeel a. van de klacht alsnog gegrond; – verklaart dat mr. X jegens klagers niet de zorgvuldigheid heeft betracht die bij een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt; – legt mr. X op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van drie maanden, ingaande twee weken na de verzending van deze beslissing, met de bepaling dat deze maatregel voor het gedeelte van een maand niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de Raad van Discipline later anders mocht bepalen op grond dat mr. X zich voor het einde van een hierbij op twee jaar bepaalde proeftijd aan een in art. 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt of de navolgende bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd. Stelt als bijzondere voorwaarde dat mr. X binnen een maand na toezending van deze beslissing een bedrag van H 11.900 aan klagers zal hebben terugbetaald;
bekrachtigt de beslissing voor het overige.