Raad van Discipline Leeuwarden, 17 juni 2003
(mrs. Van Riessen, De Groot, Hemmes, Van der Kwaak-Wamelink en Vogelsang)
Een advocaat dient te vermijden dat hij betrokken raakt bij eigenrichting van zijn cliënt.
– Artikel 46 Advocatenwet (3 Wat een behoorlijk advocaat betaamt tegenover de wederpartij)
– Gedragsregels 1 en 29
Feiten
Klaagster exploiteert een hippisch centrum annex manege. Bij brief d.d. 24 oktober 2001 heeft Y, juridisch medewerker ten kantore van mr. X, klaagster gesommeerd om een bedrag van ƒ 23.800 binnen 7 dagen op zijn derdenrekening te voldoen. Het betrof een nota van zijn cliënt Z jr. voor allerhande verrichte onderhoudswerkzaamheden. In de manege van klaagster stond ook een paard gestald, eigendom van Z sr., een cliënt van mr. X. Z sr. wilde de stallingsovereenkomst met klaagster beëindigen en zijn paard daar weghalen. Z sr.was wegens ziekte niet in staat zelf het paard op te halen. Op 25 oktober 2001 zijn Y en mr. X naar het hippisch centrum van klaagster gereden. Samen met de echtgenote van Z jr. en een onbekende man zijn mr. X en Y de manege van het hippisch centrum binnengegaan. Op een gegeven moment bleek het paard van Z sr. uit de manege verdwenen. Het paard is ingeladen op een trailer, die werd getrokken door een auto waarin Z jr. zat. Klaagster klaagt erover dat met medewerking van mr. X, in zijn hoedanigheid van advocaat, en Y de echtgenote van Z jr. het in de manege gestalde paard waarop door klaagster retentierecht werd uitgeoefend, uit de stal heeft gehaald, nadat eerst een klaagster onbekende man met een betonschaar de paardenbox had geopend, het paard in een trailer heeft geladen en afgevoerd, dit alles ondanks protesten van klaagster.
Mr. X stelt dat hij zich bij aankomst netjes heeft voorgesteld en zijn visitekaartje heeft afgegeven. Hij wenste slechts met klaagster een gesprek over de gerezen problemen en mogelijke oplossingen. Hij heeft het paard niet gezien en ook niet aangeraakt. Hij is bang voor paarden. Een derde zou hebben besloten het paard direct in te laden. Dit is buiten hem om geschied. Daarop heeft hij geen invloed gehad. De opdacht aan mr. X om naar de manege te gaan en te overleggen met klaagster is verstrekt door zijn cliënt Z sr. en niet door Z jr. Het was mr. X wel bekend dat zijn cliënt na die bespreking zijn paard wilde meenemen, maar dat hij dit wegens gezondheidsredenen niet zelf kon doen en dit aan een ander wilde overlaten. Voorts stelt mr. X dat klaagster verplicht was krachtens de stallingsovereenkomst aan deze derde toegang te verlenen. Mr. X ontkent dat hij gesommeerd is om het terrein te verlaten.
Overwegingen raad
Uit het verhandelde ter zitting en de aan de raad overgelegde bescheiden, leidt de raad af dat er tussen de familie Z en klaagster verschillende (financiële) problemen bestonden. Eén daarvan was dat klaagster in gebreke zou zijn gebleven de vorderingen van Z jr. te voldoen. In verband daarmee had Y in opdracht van Z jr. klaagster bij brief van 24 oktober 2001 gesommeerd het aan Z jr. verschuldigde binnen 7 dagen te betalen door overschrijving op de derdengeldenrekening van Y. Op 25 oktober 2001, de dag waarop mr. X zich samen met Y naar het hippisch centrum van klaagster begaf, was deze termijn nog niet verstreken. Er was derhalve nog geen aanleiding om op 25 oktober 2001 het geschil over de betaling met klaagster op haar manege te regelen. Het was mr. X volgens eigen zeggen bekend dat zijn cliënt na de bespreking op de manege zijn paard wilde (laten) meenemen. Door zich daar naartoe te begeven, liep hij het risico betrokken te raken bij (andere) geschillen tussen de familie Z en klaagster. Hij heeft daarmee op de koop toe genomen dat in zijn aanwezigheid het aldaar gestalde paard van zijn cliënt met geweld uit de box zou worden weggehaald. Een advocaat behoort dergelijke situaties (bij voorbaat) te vermijden. Mr. X heeft hier geen oog voor gehad. Dat het paard met geweld uit de stal is gehaald, blijkt uit hetgeen klaagster ter zitting – onweersproken – heeft gesteld. Aan de betrokkenheid van mr. X doet niet af dat hij het paard niet heeft gezien, hetgeen niet aannemelijk voorkomt, of het heeft aangeraakt, niet wist dat er sprake was van een retentierecht op het paard en niet heeft gehoord dat hij of iemand anders werd gesommeerd het hippisch centrum te verlaten. Mr. X wist dat er problemen waren tussen de familie Z en klaagster en had mitsdien kunnen begrijpen dat de problemen ook betrekking zouden kunnen hebben op paarden van de familie Z, die op de manege waren gestald (geweest) en dat deze niet zonder meer daaruit zouden mogen worden gehaald. In dit verband zij erop gewezen dat Y volgens zijn zeggen zijn cliënt Z jr. heeft geadviseerd om geld mee te nemen voor eventuele stallingkosten. Niet is gebleken, dat er terzake iets is betaald, alvorens het paard uit de stal werd meegenomen. Op grond van het vorenstaande heeft de raad de overtuiging bekomen dat mr. X bij een en ander betrokken is geweest, in zodanige mate dat hem tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij erbij aanwezig is geweest, dat een paard van zijn cliënt met toepassing van geweld uit de stal van de manege van klaagster werd gehaald. Een dergelijke medewerking of betrokkenheid past een behoorlijk advocaat niet, althans behoort hij te vermijden.
Volgt
Gegrondverklaring van de klacht met oplegging van een berisping.