Raad van Discipline Amsterdam, 14 april 2003
(mrs. Kist, Hamer, De Meyere, Van der Plas en Rigters)
Het betaamt een behoorlijk advocaat niet tegenover een ex-cliënt de opvolgend advocaat negatief te kenschetsen. Evenmin past het een excliënt die een klacht heeft ingediend, een schadeclaim in het vooruitzicht te stellen.
– Advocatenwet artikel 46 (1 Zorg voor de cliënt; 1.4.2 Traagheid; 1.4.3 Andere tekortkomingen; 2.1 Wat in het algemeen niet betaamt; 2.2 Bezwaren van de deken)
– Gedragsregel 31
Feiten
Mr. X heeft namens klaagster een beroep gedaan op de geschillenregeling die was vervat in haar rechtsbijstandverzekering. Bij brief d.d. 1 februari 1999 heeft de rechtsbijstandassuradeur het dossier betreffende de letselschadezaak van klaagster toegestuurd aan mr. Y, kantoorgenoot en stagiaire van mr. X, met het verzoek in het kader van de geschillenregeling te adviseren over de juridische aanpak van de zaak. Ondanks 6 schriftelijke rappellen doet mr. Y niets. Op 28 januari 2001 worden nogmaals een rappel en een e-mail aan mr. X gezonden. Vervolgens zegt mr. X toe, vanwege het vertrek van mr. Y, zich verder met de zaak te bemoeien. Bij brief d.d. 2 april 2001 geeft mr. X de opdracht terug aan de rechtsbijstandassuradeur omdat hij geen mogelijkheden ziet het advies alsnog af te ronden. Op 24 oktober 2000 is door mr. X een declaratie gezonden aan de rechtsbijstandassuradeur voor werkzaamheden ten belope van 7 uur, verricht in de periode van 21 oktober 1998 tot en met 7 september 2000 tegen een uurtarief van f 360 exclusief BTW en kantoorkosten. Bij brief d.d. 15 maart 2001 is namens klaagster een klacht tegen mr. X ingediend dat hij onvoldoende aandacht en tijd aan haar zaak heeft besteed en niets heeft ondernomen. Bij brief d.d. 23 augustus 2002 schrijft mr. X aan klaagster onder meer:
‘Voorzover uw klachtonderdelen niet geheel of gedeeltelijk worden toegewezen stel ik u aansprakelijk voor de schade die ter zake door mij is en wordt geleden. De uren die verband houden met de behandeling van de door u ingediende klacht, worden door mij nauwgezet geregistreerd. Voor 2002 hanteer ik een uurtarief van H 230 vermeerderd met 5% kantoorkosten en het geldende percentage omzetbelasting, thans 19% (…).
U had voor kosten van rechtsbijstand een verzekering afgesloten. U bent zo slim geweest een andere (uiterst domme) advocaat aan te zoeken die dit niet heeft begrepen. Thans tracht u in de klachtprocedure mij een aantal verwijten in de schoenen te leggen, die veroorzaakt zijn door uw eigen handelen c.q. de fluim van een advocaat die u thans heeft ingehuurd. Een afschrift van deze brief zend ik aan de deken, die u ongetwijfeld zal steunen in de klachten die u jegens mij hebt ingediend. Houdt u er in ieder geval rekening mee dat ik de kosten ter zake op u zal gaan verhalen. Desnoods zal ik doorprocederen tot de Hoge Raad, aangezien ik mij niet kan verenigen met het huidige systeem dat de ten onrechte aangeklaagde advocaat de kosten van de procedure zelf dient te dragen. Naar verwachting kost het mij een vermogen om het gelijk aan mijn zijde te krijgen. Ik zal evenwel deze zaak doordrukken en wellicht heeft de deken een financieel potje om u te ondersteunen als ik in rechte mijn gelijk zal gaan halen. Ik ga in elk geval tot het uiterste en ik verzeker u dat ik zal staan op voldoening van alle proceskosten’ . Bij brief d.d. 8 oktober 2002 heeft de deken zijn bezwaren tegen mr. X ter kennis van de raad gebracht. De bezwaren houden zakelijk weergegeven in, dat mr. X in strijd met artikel 46 Advocatenwet zich in de brief van 23 augustus 2002 onbetamelijk jegens zijn ex-cliënte heeft uitgelaten, doordat de toonzetting van de brief geschikt is om ongeoorloofde druk op klaagster uit te oefenen de klacht niet verder de vervolgen, terwijl de brief bovendien onnodig grievend is jegens een confrère.
Overwegingen raad
De raad verwerpt het verweer van mr. X dat de klacht ten onrechte tegen hem is ingediend en dat de klacht gericht zou moeten zijn tegen mr. Y. De allereerste brieven aan de rechtsbijstandassuradeur zijn door mr. X zelf geschreven, althans ondertekend. Hij heeft derhalve zelf de zaak aangenomen, hetgeen een verantwoordelijkheid voor die zaak met zich brengt. Vanaf de periode rond september en oktober 2000 is mr. X bovendien persoonlijk betrokken bij de behandeling van de zaak. In de daaraan voorafgaande periode rustte er op mr. X, als patroon van zijn stagiaire die de zaak in behandeling had, onder deze omstandigheden de verplichting tot het houden van toezicht. Gedurende het tijdsbestek van ten minste 1 februari 1999 tot 2 april 2001 verkeerden mr. X en mr. Y in de gelegenheid om het aan mr. X gevraagde advies in het kader van de geschillenregeling te verstrekken. Dat advies is echter uitgebleven zonder dat gebleken is van een deugdelijke verklaring daarvoor. Op grond van deze omstandigheden is de raad van oordeel dat er op mr. X een verplichting rustte om toezicht te houden op het verloop van de behandeling door zijn stagiaire mr. Y van het dossier dat in eerste instantie door hem zelf was ingenomen en dat zonder voorafgaand overleg door hem met klaagster aan die stagiaire was overgedragen. Onder die omstandigheden kan mr. X zich niet verschuilen achter de ook bestaande zelfstandige verantwoordelijkheid van de stagiaire. Ten aanzien van de bezwaren van de deken is de raad met de deken van oordeel dat het onnodig grievend en onbetamelijk is om in de richting van de excliënte haar nieuwe advocaat aan wie zij de behandeling van de zaak heeft toevertrouwd, als een ‘ uiterste domme advocaat’ en als ‘ de fluim van een advocaat’ te kenschetsen. Zulks geldt in dit geval temeer nu mr. X zelf niet in staat is gebleken om de belangen van klaagster behoorlijk waar te nemen en zichzelf gedwongen zag, na verloop van twee jaar, de opdracht onverrichter zake terug te geven. Evenmin betaamt het een behoorlijk advocaat om in de hiervoor gegeven omstandigheden een ex-cliënt die een klacht tegen hem heeft ingediend, een schadeclaim in het vooruitzicht te stellen op de wijze als door mr. X gedaan. De bezwaren zijn gegrond. Mr. X heeft eerst ter zitting bij de raad blijk gegeven tot het inzicht te zijn gekomen dat zijn handelwijze waarop de dekenale bezwaren betrekking hebben geen pas geeft en heeft zijn excuses daarvoor aangeboden en heeft te kennen gegeven niet meer dergelijk brieven te zullen schrijven. Gelet daarnaast op de ernst van de klachten van klaagster – voorzover deze gegrond bevonden zijn – (een onderdeel dat voor deze zaak niet relevant is, is ongegrond bevonden, bew.) is na te noemen maatregel passend en geboden.
Volgt
Ongegrondverklaring van één klachtonderdeel, gegrondverklaring van de klachten voor het overige, gegrondverklaring van de bezwaren met oplegging van de maatregel van berisping.