Hof van Discipline, 5 april 2004, nr. 3902

(mrs. Peeperkorn, Schokkenbroek, Fiévez, De Leeuw en Goslings)

Raad van Discipline ‘s Gravenhage, 7 juli 2003

(mrs. Holtrop, Claassen, Grootveld, Maat, Van Nispen tot Sevenaer)

 

Ook al mag de uitleg die de advocaat aan een vonnis heeft gegeven begrijpelijk zijn en derhalve niet als kennelijke misslag worden aangemerkt, de advocaat heeft nagelaten zijn cliënte te waarschuwen voor mogelijke consequenties toen bleek dat de wederpartij een andere en ruimere uitleg voorstond. Aldus heeft de advocaat niet de zorgvuldigheid betracht die een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

– Advocatenwet artikel 46 (1.4 De kwaliteit van de dienstverlening; 1.4.5 Juridische en andere vergissingen zijn niet altijd klachtwaardig)

– Gedragsregel 8

 

Feiten, beslissing van de raad

Mr. X staat vier vennootschappen bij in een handelsnaamgeschil. De namen van drie van de vier vennootschappen in kwestie worden gevormd door een familienaam, A., gevolgd door geografische aanduidingen, respectievelijk Maarssen, Nieuwegein en Utrecht. De kantonrechter veroordeelt de cliënten van mr. X de handelsnamen zodanig te wijzigen dat daarin de eigennaam A. niet meer voorkomt, op straffe van verbeurte van een dwangsom van ƒ 5.000 per dag. In hoger beroep wordt die veroordeling gehandhaafd. Mr. X heeft de vonnissen in kwestie aldus opgevat dat het aan zijn cliënten niet was toegestaan om hun handelsnamen ongewijzigd te voeren in de gemeente Maarssen. Nadat het vonnis in hoger beroep was bekrachtigd stelt de wederpartij zich op het standpunt dat het verbod zich ook uitstrekte over de gemeenten Nieuwegein en Utrecht en dat mitsdien dwangsommen voor een totaal van ƒ 410.000 zijn verbeurd. In het daaropvolgende executiegeschil worden de cliënten van mr. X in het ongelijk gesteld. De klaagsters, zijnde de moedermaatschappij en de vennootschappen A. Maarssen B.V., A. Nieuwegein B.V. en A. Utrecht B.V., dienen vier klachten tegen mr. X in:

a) mr. X heeft de oorspronkelijke beschikking van de kantonrechter verkeerd uitgelegd door zich op het standpunt te stellen dat de bedrijven in Utrecht en Nieuwegein buiten het gebod van de kantonrechter vielen. Dat heeft tot gevolg gehad dat klaagsters ƒ 410.000 aan dwangsommen hebben verbeurd;

b) mr. X heeft klaagsters onvoldoende geadviseerd en nagelaten inhoudelijk verweer te voeren met betrekking tot de handelsnamen A. Nieuwegein B.V. en A. Utrecht B.V.;

c) mr. X heeft ten onrechte geadviseerd de statutaire naam van A. Maarssen B.V. te wijzigen waardoor klaagsters nodeloos kosten hebben gemaakt;

d) mr. X heeft in een brief de onjuiste mededeling gedaan dat de termijn van hoger beroep tegen een vonnis in kort geding, dat betrekking had op het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de oorspronkelijke kantonrechtersbeschikking, twee weken bedroeg terwijl die termijn vier weken is. Klaagsters hebben ook verzocht uit te spreken dat mr. X jegens hen niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt. De raad verklaart de klachten ongegrond. Klaagsters komen in beroep, welk beroep ten aanzien van klachtonderdeel d geen gronden bevat.

 

Overwegingen van het hof

1. (i) Klaagster sub 1 is autodealer. Mr. X was de vaste advocaat van haar concern.

(ii) Begin 2000 nam klaagster sub 1 van een derde drie ondernemingen over, gevestigd te Maarssen, Utrecht en Nieuwegein. De handelsnamen van deze ondernemingen werden gewijzigd in A. Maarssen B.V., A. Utrecht B.V. en A. Nieuwegein B.V.

(iii) In Maarssen was reeds gevestigd A., handelende onder de naam Autobedrijf A. (hierna ook te noemen: de wederpartij). Bij een inleidend verzoekschrift gedateerd 16 maart 2001 heeft deze wederpartij de kantonrechter te Utrecht verzocht, zakelijk weergegeven, klaagsters 2, 3 en 4 bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad op straffe van een dwangsom van ƒ 5.000 per dag te veroordelen hun handelsnamen zodanig te wijzigen dat geen verwarring bij het publiek valt te duchten. (iv) Mr. X heeft in opdracht van klaagsters verweer gevoerd. Na mondelinge behandeling besliste de kantonrechter 26 juni 2001, voorzover van belang, als volgt:

veroordeelt verweerders om binnen een maand na betekening van deze beschikking de door hen gevoerde handelsnamen A. Utrecht B.V., A. Nieuwegein B.V., en A. Maarssen B.V. van de door hen gedreven ondernemingen gevestigd te Maarssen zodanig te wijzigen dat hierin de (eigen naam, het hof leest:) eigennaam A. niet meer voorkomt, zulks op straffe van een dwangsom van ƒ 5.000 per dag dat verweerders hiermee in gebreke blijven.

(v) Op vordering van de wederpartij van klaagsters en na door mr. X in opdracht van klaagsters gevoerd verweer, heeft de president van de rechtbank te Utrecht bij vonnis van 25 september 2001 de hiervoor in (iv) genoemde beschikking van de kantonrechter alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

(vi) In opdracht van klaagsters had mr. X inmiddels tegen de hiervoor in (iv) genoemde beschikking van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 12 december 2001 heeft de rechtbank te Utrecht de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd.

(vii) Naar aanleiding van de hiervoor in (vi) genoemde beschikking heeft de advocaat van de wederpartij bij brief van 13 december 2001 aan mr. X onder meer geschreven: Tevens maak ik van deze gelegenheid gebruik u er op te wijzen dat uw cliënten niet alleen in Maarssen maar ook in Utrecht en Nieuwegein niet de naam A. mogen gebruiken. Voorzover cliënt heeft kunnen constateren hebben uw cliënten daar nog totaal niets aan gedaan (enzovoort).

(viii) Mr. X heeft in opdracht van klaagsters een kort geding gevoerd tot staking van de door de wederpartij aangekondigde executiemaatregelen. Bij vonnis van 22 januari 2002 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Utrecht deze vordering afgewezen.

(ix) In februari 2002 hebben klaagsters zich tot een andere advocaat gewend. Deze heeft onder meer hoger beroep ingesteld tegen het hiervoor onder (viii) genoemde vonnis van de voorzieningenrechter. Bij arrest van 7 november 2002 heeft het gerechtshof te Amsterdam dit vonnis bekrachtigd. 2.1 De klachten betreffen de zorg die mr. X ten opzichte van klaagsters heeft betracht. Uitgangspunt daarbij is dat mr. X een ruime beleidsvrijheid toekomt. Dit brengt mee dat niet elke fout, nalatigheid of onjuiste beoordeling van mr. X aanstonds binnen het bereik van het tuchtrecht valt.

2.2 Klachtonderdeel A betreft de uitleg die mr. X heeft gegeven aan de hiervoor in 1 onder (iv) weergegeven veroordeling van klaagsters 2, 3 en 4 door de kantonrechter. Deze veroordeling is niet eenduidig geformuleerd en behoeft uitleg. De bewoordingen laten een beperkte uitleg toe, in die zin dat de veroordeling is beperkt tot het gebruik van de in de veroordeling genoemde handelsnamen te Maarssen. Zij laten ook een ruime uitleg toe, in die zin dat de veroordeling tevens omvat het gebruik van die handelsnamen te Utrecht en Nieuwegein. Mr. X heeft de veroordeling beperkt uitgelegd, in die zin dat zij slechts betrof de gemeente Maarssen en niet het voeren van de handelsnamen A. Utrecht B.V. en A. Nieuwegein B.V. buiten Maarssen, met name in Utrecht en Nieuwegein. Deze uitleg van mr. X acht het hof niet onverdedigbaar. Immers, de kantonrechter heeft zijn beslissing uitsluitend gemotiveerd met een beoordeling van het verwarringsgevaar te Maarssen.

Voorts acht het hof aannemelijk dat het de wederpartij vooral te doen was om het verwarringsgevaar te Maarssen, alwaar zijn onderneming was gevestigd. Naar klaagsters stellen, heeft de wederpartij onder het motto ‘niet geschoten is altijd mis’ ook Utrecht en Nieuwegein in de vordering betrokken. Hiermee is in overeenstemming dat de wederpartij aanvankelijk – tot de hierna te noemen brief van 13 december 2001 – (de cliënten van) mr. X niet heeft aangeschreven met betrekking tot het gebruik van de verboden handelsnamen te Utrecht en Nieuwegein.

2.3 Klaagsters hebben aangevoerd dat de beperkte uitleg die mr. X aan de beslissing van de kantonrechter heeft gegeven – in die zin dat diens veroordeling beperkt bleef tot Maarssen – een kennelijke misslag is. Zij hebben zich daartoe beroepen op het hiervoor in 1 onder (ix) bedoelde arrest van het gerechtshof te Amsterdam van 7 november 2002. In het bijzonder op grond van hetgeen hiervoor in 2.2 is overwogen, is het hof niet overtuigd door de in dit arrest gegeven – stellige – uitleg van de veroordeling door de kantonrechter in de hiervoor bedoelde ruime zin. 2.4 Mr. X heeft er zich echter geen rekenschap van gegeven dat ook een ruime uitleg van de beslissing van de kantonrechter mogelijk was en dat deze ruime uitleg meebracht dat zijn cliënten dwangsommen zouden verbeuren wanneer zij in Utrecht en Nieuwegein de handelsnamen A. Utrecht B.V. en A. Nieuwegein B.V. zouden blijven voeren.

In aanmerking genomen het hiervoor in 2.1 omschreven uitgangspunt alsmede de weinig duidelijke bewoordingen van de veroordeling, acht het hof dit op zichzelf nog niet voldoende om mr. X een tuchtrechtelijk verwijt te maken.

2.5 Echter, voor de periode na de hiervoor in 1 onder (vii) genoemde brief van 13 december 2001 ligt dat anders. In elk geval na ontvangst van die brief moest mr. X ermee rekening houden dat de wederpartij ook aanspraak zou maken op dwangsommen met betrekking tot het voeren te Utrecht en te Nieuwegein van de handelsnamen A. Utrecht B.V. en A. Nieuwegein B.V. Vanaf dat moment beoordeelde mr. X de situatie duidelijk verkeerd. Het hof beschouwt dit als een ernstige tekortkoming, die tuchtrechtelijk aan mr. X dient te worden verweten.

In zoverre slaagt grief I.

2.6 Met betrekking tot klachtonderdeel B bevat grief II het verwijt dat mr. X klaagsters niet voldoende heeft geadviseerd over de risico’s verbonden aan het voeren van de handelsnamen A. Utrecht B.V. en A. Nieuwegein B.V. in haar ondernemingen in die gemeenten, en dat mr. X evenzo heeft verzuimd op dit punt verweer te voeren in de door hem voor klaagsters gevoerde procedures.

Voor deze klachten geldt mutatis mutandis hetgeen hiervoor in 2.2 tot en met 2.5 reeds is overwogen. Ook indien aan de desbetreffende stellingen van klaagsters de gevolgtrekking wordt verbonden dat mr. X in de hem door klaagsters verweten zin onzorgvuldig heeft geadviseerd en geprocedeerd, komt het hof te dier zake nog niet toe aan een tuchtrechtelijk verwijt. Ook hier geldt echter dat dit anders wordt, doordat mr. X niet voldoende aandacht heeft besteed aan het gestelde in de brief van de advocaat van de wederpartij van 13 december 2001.

Niet is immers gebleken dat mr. X klaagsters op dat moment heeft gealarmeerd en hen heeft geadviseerd spoorslags ook met betrekking tot de ondernemingen te Utrecht en Nieuwegein aan de veroordeling te voldoen.

In zoverre slaagt ook grief II.

2.7 Grief IV faalt. Klaagsters beroepen zich op handelen van mr. X in strijd met gedragsregel 9 lid 2 juncto lid 1. Niet is echter gebleken van wezenlijke verschillen van mening tussen mr. X en klaagsters over de wijze waarop de zaak moest worden behandeld.

Voorzover klaagsters hebben bedoeld zich te beroepen op gedragsregel 8, in die zin dat mr. X heeft verzuimd klaagsters schriftelijk te adviseren en te informeren, is voldoende komen vast te staan dat partijen sinds de jaren ’80 een relatie hadden die werd gekenmerkt door informele, telefonische – en, naar mr. X stelt, vaak door hem niet gedeclareerde – adviezen. Onder deze omstandigheden wordt aan het feit dat mr. X zijn adviezen over de onderhavige zaak niet schriftelijk heeft bevestigd, tuchtrechtelijk geen andere consequentie verbonden dan dat mr. X te dezen het bewijsrisico draagt. Derhalve, voorzover mr. X heeft aangevoerd dat hij klaagsters in een vroeg stadium heeft voorgehouden dat de wederpartij een punt had – dat er een gerede kans bestond dat klaagsters één of meer van hun nieuwe handelsnamen zouden moeten wijzigen – is zulks, gezien de betwisting door klaagsters, niet voldoende komen vast te staan. In het bijzonder is niet voldoende gebleken hoe dringend en gemotiveerd mr. X klaagsters in die zin heeft geadviseerd. Wat er zij van het verwijt dat mr. X de wederpartij te veel tijd heeft gegund om zich uit te spreken of klaagsters aan de veroordeling hadden voldaan, het hof acht zulks onder de omstandigheden van dit geval niet voldoende om mr. X te dezer zake tuchtrechtelijk een verwijt te maken. Het verwijt dat mr. X klaagsters niet genoegzaam heeft geïnstrueerd over de door hen te treffen maatregelen om aan de veroordeling door de kantonrechter te voldoen, mist voldoende grond en is niet geloofwaardig. In aanmerking genomen de door klaagsters zelf opgestelde lijst met maatregelen, die aan hun wederpartij is voorgehouden, kan klaagsters in redelijkheid niet zijn ontgaan hoe ver zij met die maatregelen dienden te gaan.

2.8 Grief III richt zich tegen de beslissing van de raad op klachtonderdeel c. Zij heeft geen succes. Ook wanneer ervan wordt uitgegaan dat het advies van verweerder om de statutaire naam A. Maarssen B.V. te wijzigen niet juist is, ziet het hof daarin onder de omstandigheden niet voldoende reden om mr. X te dezer zake een zelfstandig tuchtrechtelijk verwijt te maken, naast hetgeen hiervoor in 2.5 en 2.6 reeds is overwogen.

2.9 Op een aantal plaatsen in de memorie van grieven hebben klaagsters mr. X verschillende verwijten gemaakt over de wijze waarop hij heeft geprocedeerd. Voorzover deze verwijten moeten worden beschouwd als onderdeel van de hiervoor behandelde grieven, geven zij het hof geen aanleiding tot een ander oordeel dan reeds is verwoord.

2.10 Het hof acht zich niet in staat te beslissen dat de uitleg die mr. X aan de veroordeling door de kantonrechter heeft gegeven, tot gevolg heeft gehad dat klaagsters ƒ 410.000 aan dwangsommen hebben verbeurd. Of, en zo ja, in hoeverre de verbeurde dwangsommen in redelijkheid aan die uitleg moeten worden toegerekend, vereist nader onderzoek, waarvoor deze tuchtrechtelijke procedure zich niet leent. Het desbetreffende gedeelte van klachtonderdeel a is niet gegrond.

2.11 Ingevolge het verzoek van klaagsters zal worden uitgesproken dat mr. X, gezien de inhoud van de brief van 13 december 2001 van de advocaat van de wederpartij, niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.

 

Beslissing van het hof

– verklaart klaagsters niet-ontvankelijk in het hoger beroep tegen de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage van 7 juli 2003, voorzover deze beslissing betrekking heeft op klachtonderdeel d;

– vernietigt de beslissing van de raad voorzover klachtonderdelen a en b ongegrond zijn verklaard,

en, in zoverre opnieuw rechtdoende:

– verklaart, onder verwijzing naar hetgeen hiervoor in 2.5 en 2.6 is overwogen, klachtonderdelen a en b gedeeltelijk gegrond en voor het overige ongegrond;

– legt aan verweerder te dier zake de maatregel van berisping op;

– spreekt uit dat verweerder voorzover klachtonderdelen a en b gegrond zijn, jegens klaagsters niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt;

– bekrachtigt de beslissing van de raad dat klachtonderdeel c ongegrond is.

Download artikel als PDF

Advertentie