Hof van Discipline, 7 juni 2004
(mrs. Peeperkorn, Meeter, Thunnissen, Schokkenbroek en Tonkens-Gerkema)
Raad van Discipline Amsterdam, 20 oktober 2003
(mrs. Van Bennekom, De Regt, Remme, Romijn en Verweel-Stokman)
Voorzitter van de Raad van Discipline te Amsterdam, 6 mei 2003 Conflicterende belangen tussen twee partijen, mede omdat een van hen naast het eigen belang ook het belang van haar bij het geschil betrokken kind heeft te bewaken. Ontvankelijkheid van een derde partij in een klacht ter zake van conflicterende belangen.
– Advocatenwet artikel 46 (Vrijheid van handelen)
– Gedragsregels 7 / 3.1
Feiten
Klager is gehuwd geweest met mevrouw A. Uit dat huwelijk is een dochter geboren. Mevrouw A, bij wie de dochter verblijft, vindt een nieuwe levenspartner van wie klager gaat vermoeden dat die de dochter seksueel heeft misbruikt. Klager heeft terzake familierechtelijke acties doen ondernemen. Een en ander heeft ook geleid tot een strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte nieuwe partner van mevrouw A. Mr. X staat mevrouw A en haar verdachte partner bij op familierechtelijk gebied.
Klacht
Met betrekking tot de in dat kader door mr. X verleende rechtsbijstand aan mevrouw A en haar nieuwe partner wordt door klager als volgt geklaagd:
Mr. X zou in strijd met art. 46 Advocatenwet hebben gehandeld door in strijd met de waarheid mededelingen te hebben gedaan, inhoudende dat klager bij herhaling zou hebben geweigerd in te gaan op uitnodigingen voor een gesprek, en dat klager zich zou laten leiden door suggestieve, niet op waarheid berustende mededelingen en uit zijn verband getrokken opmerkingen; de klacht jegens mr. X luidt voorts dat hij zich niet heeft ontzien conflicterende belangen te behartigen en dat hij voorts in een brief heeft gesteld dat de bevindingen van een deskundige het vermoeden bevestigen dat van seksueel misbruik van het betrokken meisje geen sprake is; dit terwijl die conclusie niet uit de rapportage van de deskundige kan worden afgeleid. Voorts wordt (onder meer) nog geklaagd over een passage in een brief van mr. X, luidende: ‘Het is juist dat ik in ons gesprek de oprechtheid over de motieven van uw cliënt in twijfel trok. Ik verbaasde mij erover dat uw cliënt thans zulke sterke bezorgde vadergevoelens etaleert, waar hij in het verleden niet veel van die gevoelens liet blijken’, welke passage als onnodig grievend wordt gekwalificeerd.
De conflicterende belangen zouden hierin bestaan dat de positie van mevrouw A (als cliënte met een eigen belang en daarnaast met een ander belang als moeder, verantwoordelijk voor haar kind) zodanig anders en potentieel tegenstrijdig is met die van haar nieuwe partner, die verdacht wordt, dat daardoor uitgesloten is dat mr. X zowel voor de moeder als voor haar nieuwe partner opkomt.
Overwegingen van de raad
De raad komt aan de behandeling van de zaak toe na verzet tegen de voorzittersbeslissing tot kennelijk ongegrondverklaring; de enkele verzetsgrond is dat de voorzitter met zijn beslissing heeft miskend dat mr. X in strijd met art. 46 Advocatenwet heeft gehandeld. De raad verklaart het verzet tegen de beslissing van de voorzitter ongegrond voorzover dit is gericht tegen de beslissing van de voorzitter ten aanzien van de tegen mr. X gerichte klachtonderdelen ter zake van mededelingen die in strijd met de waarheid zouden zijn en ter zake van de onjuiste weergave van de bevindingen van de deskundige. De raad buigt zich wel nader over de klacht dat een brief van mr. X een nodeloos grievende passage heeft bevat. De raad is van oordeel dat deze klacht niet als kennelijk ongegrond kan worden afgedaan; na een inhoudelijke toets van alle betrokken omstandigheden (onder andere een spijtbetuiging van mr. X) wordt dit klachtonderdeel wel alsnog ongegrond verklaard. De raad komt dan toe aan het klachtonderdeel dat inhoudt dat mr. X zich niet heeft ontzien conflicterende belangen te behartigen. Naar het oordeel van de raad treft die klacht doel.
Het relevante conflicterende belang (belangenverstrengeling) is het navolgende. Klager en zijn ex-echtgenote, mevrouw A, zijn na de echtscheiding het gezag over de dochter blijven uitoefenen. Mr. X heeft op verzoek van mevrouw A en haar nieuwe partner op zich genomen de belangen van deze beide personen te behartigen. Van belang is daarbij dat mr. X, optredend voor de moeder, zich daarbij mede had behoren te laten leiden door het belang van de minderjarige. Naar het oordeel van de raad diende rekening te worden gehouden met de mogelijkheid van een niet aanstonds overbrugbaar tegenstrijdig belang tussen mevrouw A en haar nieuwe partner; ook bestond er de mogelijkheid van een niet aanstonds overbrugbaar belangenconflict tussen ieder van de beide met gezag beklede ouders en de minderjarige enerzijds en de partner anderzijds. Dat mr. X bij de aanvang van de door hem verleende rechtsbijstand meende dat er geen situatie bestond of ontwikkeling te verwachten viel die tot gevolg zou hebben dat hij zich vanwege tegenstrijdig belang tussen de moeder (mevrouw A) en haar partner diende te onthouden van bijstand aan de moeder en haar partner, betekent nog niet dat hij in deze zaak dus voor mevrouw A en haar partner kon optreden. Hierover kan ook geklaagd worden door een belanghebbende derde, zoals in casu klager (de vader van het betrokken kind). De raad concludeert dat mr. X heeft gehandeld in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, zonder oplegging van een maatregel. Overwegingen van het hof Mr. X richt zijn grief in het appèl tegen het oordeel van de raad dat sprake was van mogelijk conflicterende belangen die mr. X hadden behoren te verhinderen om zowel voor mevrouw A als voor haar nieuwe partner op te treden. Het hof overweegt dat tijdens het eerste intakegesprek met mevrouw A en haar nieuwe partner duidelijk is geworden dat de betrokkenheid van mevrouw A bij deze kwestie niet beperkt was tot haar hoedanigheid van partner, maar tevens die van ouder van haar dochter betrof, die met de andere ouder, klager, belast was met het gezag. Daardoor was van meet af aan – per definitie – sprake van een tegenstrijdig belang tussen enerzijds mevrouw A en anderzijds haar partner. Mevrouw A had als met gezag beklede ouder immers een eigen plicht en verantwoordelijkheid jegens haar dochter, alsook jegens de andere ouder, klager. Die omstandigheid sloot uit dat mr. X zowel voor mevrouw A als voor haar partner als advocaat optrad. Mr. X had dit van meet af aan behoren te onderkennen. Er waren derhalve conflicterende belangen gegeven tussen mevrouw A en haar partner zodat mr. X heeft gehandeld in strijd met art. 46 Advocatenwet door beide cliënten bij te staan.
Volgt
Bekrachtiging van de beslissing van de Raad van Discipline.