Raad van Discipline Amsterdam, 14 juni 2003

(mrs. De Groot,Wiarda, Klaver, Meijer en De Meyere)

Schorsing heeft tot gevolg dat het een advocaat verboden is de rechtspraktijk uit te oefenen, zowel adviserend als procederend, ook in zaken waarin procesvertegenwoordiging niet is voorgeschreven.

– Advocatenwet artikel 48 lid 2 sub c, lid 5 en lid 6, 48c, 48e, 48f, 60 b (6 Tuchtprocesrecht)

 

Feiten

Bij beslissing d.d. 3 februari 2003 heeft de raad last tot tenuitvoerlegging gegeven van een tweetal voorwaardelijk opgelegde maatregelen van schorsing in de uitoefening van de praktijk, op grond van welke beslissing mr. X met ingang van 13 februari 2003 voor de duur van 1 jaar en 3 maanden is geschorst. Mr. X heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het Hof van Discipline zal 23 juni 2003 uitspraak doen.

Bij beslissing van 11 april 2003 heeft het Hof van Discipline een beslissing van 18 november 2002 van de raad bekrachtigd voor wat betreft de opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van 1 jaar en vernietigd voor wat betreft de ingangsdatum. Het hof heeft bepaald dat genoemde maatregel zal ingaan ‘op de eerste dag na de dag waarop thans nog lopende maatregelen van schorsing jegens mr. X zijn geëindigd’ .

Tussen mr. X en de deken te A. bestaat verschil van opvatting over de vraag of schorsing in de uitoefening van de praktijk tevens omvat het optreden als gemachtigde in zaken waarvoor geen verplichte procesvertegenwoordiging is voorgeschreven.

Bij brief van 22 april 2003 heeft de deken te A. op grond van artikel 60b Advocatenwet aan de raad verzocht ten aanzien van mr. X een voorziening te treffen, waarbij het mr. X verboden wordt gedurende de periode dat hij geschorst is in de uitoefening van de praktijk, de rechtspraktijk uit te oefenen, zowel adviserend als procederend, in zaken waarin procesvertegenwoordiging niet is voorgeschreven, zoals optreden als gemachtigde in rechtbankzaken, sector Kanton, sector Bestuursrecht en (verwerend) in kort geding bij de Voorzieningenrechter.

 

Overwegingen raad

Schorsing houdt in dat een advocaat zijn praktijk niet mag uitoefenen en zich niet als advocaat mag uitgeven. In oude jurisprudentie, waaronder de uitspraak van het Hof van Discipline d.d. 12 augustus 1957, heeft de tuchtrechter geoordeeld, het gegeven dat ook handelingen die tot het terrein van een advocaat behoren, maar ook door anderen kunnen worden verricht, niet wegneemt dat de advocaat zijn praktijk uitoefent, wanneer hij zulke handelingen verricht. De raad sluit zich hierbij aan. Zolang een advocaat ingeschreven staat, valt hij onder het tuchtrecht, ook al is hij geschorst. Tuchtrecht dient onder andere ter bescherming van de belangen van de cliënten.Wanneer een advocaat ondanks de schorsing handelingen in de praktijk blijft uitvoeren, ook al zouden die ook door anderen verricht kunnen worden, bestaat onduidelijkheid voor het publiek. Ook wordt daarmee de toezichthoudende taak van de deken gefrustreerd.

De deken verzoekt in feite een nadere specificatie van het begrip schorsing. Mr. X is geschorst. Deze schorsing heeft, zoals hiervoor overwogen, mede tot gevolg dat het mr. X verboden is de rechtspraktijk uit te oefenen, zowel adviserend als procederend, ook in zaken waarin procesvertegenwoordiging niet is voorgeschreven. Gegeven deze inhoud van de schorsing bestaat geen belang bij een afzonderlijke voorziening als door de deken verzocht.

 

Volgt

Afwijzing van het verzoek.

Download artikel als PDF

Advertentie