Hof van Discipline, 7 november 2003, nr. 3772
(mrs. Fransen, Meeter, De Leeuw, De Jong Schouwenburg en De Kok)
Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 3 februari 2003
(mrs. Holtrop, Claasen, Grootveld, Maat en Van Nispen tot Sevenaer)
De verplichting tot geheimhouding geldt als een fundamenteel beginsel voor de advocaat in de uitoefening van zijn beroep; dat beginsel kan slechts in uiterst zeldzame gevallen uitzondering lijden. Zo’n uitzondering doet zich niet voor wanneer een advocaat rechtsbijstand heeft verleend aan een cliënt, voorafgaand aan en volgend op diens faillietverklaring, wanneer de curator hem om inlichtingen vraagt. In dergelijke omstandigheden geldt het beroepsgeheim ten volle, ook wanneer de gevraagde inlichtingen de financiële relatie betreffen tussen de advocaat zelf en zijn (inmiddels failliete) cliënt. Opdrachtrelatie met cliënt wegens faillissementsdreiging; een advocaat mag van een cliënt een opdracht aanvaarden om een dreigend faillissement af te wenden, daarvoor declareren en betaling aannemen, tenzij succes bij voorbaat uitgesloten is.
– Advocatenwet artikel 46 (1.3 Geheimhoudingsplicht; 4.3 Financieel belanghebbenden)
– Gedragsregels 1 en 6
Feiten
Mr. X is als advocaat opgetreden voor een zekere privé-persoon, C, wiens faillissement in augustus 2001 is uitgesproken. Mr. X heeft aan C rechtsbijstand verleend, zowel voor als na diens faillietverklaring. De curator heeft mr. X schriftelijk verzocht hem te informeren over hetgeen hij vanaf begin 2001 aan de curandus heeft gedeclareerd, door wie de declaraties zijn voldaan en of en door wie voorschotnota’s zijn voldaan.
Mr. X weigert die vragen te beantwoorden met een beroep op zijn beroepsgeheim.
Inhoud van de klacht
De curator dient een klacht in. Deze luidt (op het relevante onderdeel) dat mr. X weigert de vragen van klager (de curator) inhoudelijk te beantwoorden.
Overwegingen Raad van Discipline
De raad overweegt dat een advocaat in het algemeen verplicht is tot geheimhouding. Deze strekt zich uit over bijzonderheden van de door hem behandelde zaken, de persoon van zijn cliënt en de aard en de omvang van diens belangen. Onder deze geheimhoudingsplicht valt alle kennis omtrent de cliënt, hoe ook verkregen. Daaronder valt de informatie over de financiële verhouding en afspraken met de cliënt. Deze verplichting tot geheimhouding geldt als een fundamenteel beginsel dat de advocaat in de uitoefening van zijn beroep in acht dient te nemen en waarop cliënten met het oog op de juiste behartiging van hun belangen onvoorwaardelijk moeten kunnen vertrouwen. De verplichting tot geheimhouding heeft vanwege haar principiële aard voor een advocaat, behoudens uiterst zeldzame uitzonderingsgevallen, algemene gelding. De geheimhoudingsplicht geldt jegens eenieder. Uitzonderingen zijn mogelijk volgens sommige wettelijke voorschriften of indien de cliënt toestemming geeft om informatie openbaar te maken. Toepassing van deze algemene uitgangspunten brengen de raad tot de conclusie dat een dergelijke uitzondering zich in dit geval niet voordoet. De raad oordeelt daarom dat mr. X met een beroep op zijn geheimhoudingsverplichting moest weigeren de gevraagde informatie te verstrekken.
De raad overweegt voorts nog dat het tuchtrecht er niet toe dient om klager (de curator) in staat te stellen de door hem gewenste informatie over de curandus op tafel te krijgen.
De raad verwijst daarbij naar de eigen wettelijke verplichting van de curandus om aan de curator informatie te verschaffen. De raad overweegt nog dat de in het onderhavige geval gevraagde informatie van andere aard is dan aan de orde was in de uitspraak van het Hof van Discipline van 29 juli 1987 (Advocatenblad 1988, pag. 404). De raad overweegt voorts dat klager wel heeft verwezen naar de Richtlijn Melding Ongebruikelijke Transacties, doch geen feiten heeft gesteld op grond waarvan aannemelijk is dat in het onderhavige geval sprake zou zijn geweest van ongebruikelijke transacties in de zin van de wet.
Het klachtonderdeel wordt derhalve ongegrond verklaard.
Overwegingen hof
In appèl worden de feiten nader gespecificeerd: het blijkt dat mr. X na een aanvankelijk volledige weigering om informatie te verschaffen later aan de curator heeft laten weten dat de door de curator vastgestelde rechtshulp van mr. X aan de schuldenaar door derden werd betaald. Die rechtshulp betrof het voeren van verweer tegen de faillissementsaanvrage en het instellen van rechtsmiddelen tegen de faillietverklaring, een indienen van een herzieningsverzoek bij het Gerechtshof van de faillietverklaring, cassatie tegen de afwijzende beslissing van het Hof, hoger beroep tegen beschikkingen van de rechter-commissaris en cassatieberoepen tegen afwijzende beslissingen van de rechtbank; voorts het civielrechtelijk procederen met betrekking tot het openvallen van een buitenlandse nalatenschap, dit alles terwijl in de boedel geen baten werden aangetroffen en de schuldenaar opgeeft dat die er ook niet zijn of geweest zijn.
Klager, de curator, voert in appèl aan dat de advocaat zich jegens de curator in een faillissement op zijn geheimhoudingsplicht mag beroepen, maar dat uit de civielrechtelijk en tuchtrechtelijke jurisprudentie volgt dat de advocaat wel gehouden is om inlichtingen met betrekking tot zijn financiële relatie met de schuldenaar aan de curator te verschaffen, zodat hem te dier zake geen beroep op zijn geheimhoudingsplicht toekomt. De curator beroept zich op een drietal rechterlijke beslissingen.
Het hof overweegt dat de casuïstiek in die drie gevallen een geheel andere was dan in het onderhavige geval en gaat daarom aan deze rechtspraak voorbij.
Het hof merkt (volledigheidshalve) nog op dat klager en mr. X het erover eens zijn dat volgens het arrest van de Hoge Raad van 12 november 1999 (JOR 2000, 86) aan het in art. 42 lid 2 Fw gestelde vereiste van wetenschap niet is voldaan in geval een schuldenaar korte tijd voor zijn faillietverklaring opdracht heeft gegeven aan een advocaat om maatregelen te treffen teneinde zijn faillissement te voorkomen en de schuldenaar noch de advocaat toen wist of behoorde te weten dat de reddingsoperatie reeds niet meer tot succes kon leiden; en dat derhalve de curator in een dergelijk geval niet uit hoofde van genoemde bepaling de nietigheid van de opdracht kan inroepen en het voor de werkzaamheden betaalde bedrag van de advocaat kan terugvorderen.
Met betrekking tot het beroep van klager op de eerdergenoemde Richtlijn en de stelling van klager dat terzake extra waakzaamheid geboden was omdat hier sprake is van betaling door middel van een derde, overweegt het hof dat mr. X ter zitting heeft verklaard dat die omstandigheid hem wel waakzaam heeft gemaakt maar dat hij desondanks geen aanwijzingen heeft gezien dat de betalingen aan hem geschiedden met gelden die rechtens tot de boedel behoorden.
Het hof stelt vast geen aanwijzingen te hebben dat die verklaring feitelijk onjuist is of dat mr. X bij het vormen van zijn oordeel terzake ‘bepaalde feiten of omstandigheden over het hoofd heeft gezien of verkeerd heeft ingeschat’.
Volgt
Bekrachtiging.