Raad van Discipline Amsterdam, 21 juni 2004
(mrs. De Groot, Breederveld, Hamer, Remme en Rigters)
De regel dat personen die door de wederpartij als getuige zijn aangezegd of kennelijk zullen worden aangezegd door de advocaat voor het verhoor niet mogen worden gehoord, moet in het kader van een kortgedingprocedure beperkt worden uitgelegd.
– Advocatenwet artikel 46 (3.1 Vrijheid van handelen; 4.2 Deskundigen; getuigen en adviseurs)
– Gedragsregel 16
Feiten
In het kader van een aantal tussen diverse betrokkenen bestaande geschillen is op verzoek van de cliënten van mr. X beslag gelegd ten laste van klager ter zake van een gepretendeerde vordering tot schadevergoeding uit hoofde van onrechtmatige daad. Klager heeft in een kort geding opheffing van de gelegde beslagen gevorderd. De avond voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het kort geding heeft mr. X telefonisch contact gehad met de getuige A, die met negen anderen een verklaring heeft afgegeven ter ondersteuning van het standpunt van klager. De Voorzieningenrechter heeft de vordering van klager toegewezen onder opheffing van de beslagen.
Klacht
De klacht houdt onder meer in dat mr. X in strijd met artikel 46 Advocatenwet zich tot de getuige A heeft gewend van wie klager reeds met het oog op een procedure in kort geding een schriftelijke verklaring heeft overgelegd en voorts daarbij de getuige A onder druk heeft gezet.
Overwegingen van de raad
De raad acht het van belang dat betrokkenen waaronder de getuige A, waarvan verklaringen in de kortgedingprocedure waren ingebracht op het tijdstip dat mr. X contact met getuige A opnam, nog niet als getuigen waren aangezegd. Het ging hier om identieke verklaringen, in die zin standaardverklaringen, hetgeen voldoende aanleiding zou kunnen vormen om te bezien of er grond bestaat om deze verklaringen waar nodig en zo mogelijk te nuanceren of nader toe te lichten. Voorts betrof het hier een kortgedingprocedure waarin zelden gelegenheid wordt geboden om ten aanzien van het voorgedragen getuigenbewijs tegenbewijs te leveren. Het is derhalve een taak voor de advocaat in het kader van een kort geding het voorgelegde bewijsmateriaal voorafgaand aan de zitting te toetsen en het materiaal voorhanden te hebben dat als weerlegging kan fungeren. De Gedragsregel 16, voorzover al van toepassing, waar klager specifiek op doelt, moet in het kader van een kortgedingprocedure beperkt worden uitgelegd. Bovendien acht de raad van belang dat mr. X bepaaldelijk opdracht had gekregen om de getuige A te benaderen en dat hij ook redenen had om aan dit verzoek gehoor te geven nu hem was gebleken dat een andere getuige al bereid was de door hem afgelegde standaardverklaring te nuanceren. Er was dan ook reden om aan te nemen dat de getuige A daartoe bereid was. Dat mr. X de getuige A op de avond voorafgaand aan de mondelinge behandeling van het kort geding heeft benaderd is niet onaanvaardbaar, reeds niet omdat de producties waarbij de standaardverklaringen werden overgelegd hem pas die middag hadden bereikt.
Ook is niet gebleken dat mr. X de getuige A onder druk heeft gezet.
Volgt
Afwijzing van de klacht.