Hof van Discipline 15 september 2003, 3774
(mrs. Zwitser-Schouten, Heidinga, Hooykaas, Homveld en De Ruuk)
Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 17 februari 2003
(mrs. Verhoeven, Van den Dries, Hengeveld, Meerman en Merens)
Het beginsel van rechtszekerheid brengt mee dat een ontevreden cliënt niet te lang moet wachten met het indienen van een klacht over de wijze waarop zijn belangen zijn behartigd. Alsnog niet-ontvankelijkverklaring van een klacht in hoger beroep.
– Advocatenwet artikel 46 (1 Zorg voor de cliënt; 1.4 Kwaliteit van de dienstverlening; 6 Tuchtprocesrecht)
– Gedragsregel 4
Feiten
Klaagster – die door mr. X werd bijgestaan in een andere kwestie – heeft mr. X in of omstreeks 1994 verzocht een derde aan te schrijven vanwege het feit dat deze ten onrechte haar travellercheques had geïnd. De travellercheques zijn bij brief van 24 mei 1994 door het reisbureau waar klaagster deze had betrokken in fotokopie aan mr. X ter beschikking gesteld. Mr. X heeft de wederpartij aangeschreven bij brief van 22 december 1998. Vervolgens heeft mr. X aan klaagster bij brief van 20 januari 1999 verzocht hem de nodige bewijsmiddelen te verstrekken omdat de wederpartij ontkende ooit travellercheques van klaagster in handen te hebben gehad. Klaagster heeft op deze brief niet gereageerd.
In 1999 heeft klaagster zich tot een andere advocaat gewend, aan wie mr. X zijn dossier heeft toegezonden. Bij brief van 25 maart 2001 heeft klaagster een klacht tegen mr. X ingediend. Klaagster verwijt mr. X dat hij zich onvoldoende heeft ingespannen en dat hij eerst vier jaar na de verstrekte opdracht de wederpartij heeft aangeschreven. In 1994 zijn kopieën van de geïnde cheques aan mr. X ter beschikking gesteld. Bij eventuele onduidelijkheid had mr. X contact op moeten nemen met het reisbureau dan wel de wederpartij nader moeten aanschrijven. Ten aanzien van de brief van 20 januari 1999 van mr. X aan klaagster, stelt klaagster dat zij een kopie van deze brief eerst in 2000 via haar nieuwe advocaat heeft ontvangen.
Mr. X stelt dat hij naar aanleiding van de ontkenning door de wederpartij de cheques te hebben geïnd, klaagster geschreven heeft. Mr. X heeft vervolgens niet meer van klaagster vernomen. Op klaagsters verzoek is het dossier daarna aan haar nieuwe advocaat verzonden. Bij beslissing van 15 juli 2002 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Door klaagster is verzet ingesteld.
Overwegingen raad
Het had op de weg van mr. X gelegen om, toen klaagster hem in 1994 verzocht haar belangen met betrekking tot de cheques te behartigen, voortvarend actie te ondernemen. Dit geldt temeer daar – zoals een feit van algemene bekendheid is- (bewijs)gegevens met betrekking tot het innen van cheques, naarmate de tijd verstrijkt steeds moeilijker te achterhalen zijn. In strijd met dit uitgangspunt heeft mr. X pas na ruim vier jaar, op 22 december 1998, de wederpartij van klaagster over de cheques aangeschreven.
Voorts had mr. X, nadat een reactie van klaagster op zijn brief van 20 januari 1999 uitbleef, het dossier niet zonder nader bericht aan klaagster mogen sluiten. Mr. X had minstens een tweede poging moeten ondernemen om met klaagster in contact te treden voor overleg over de reactie die van de wederpartij was ontvangen. De raad komt dan ook tot de conclusie dat mr. X in de behartiging van de hem toevertrouwde belangen van klaagster tekort is geschoten.
Het verzet is dan ook terecht door klaagster ingesteld. De raad acht de klacht gegrond. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging is een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden met een proeftijd van twee jaar passend en