Raad van Discipline Amsterdam, 2 februari 2004
(mrs. De Groot, Breederveld, Goppel, De Meijere en Voorhoeve)
Niet-beroepsmatige gedragingen van een advocaat kunnen zijn functioneren als advocaat zodanig raken, dat die gedragingen klachtwaardig zijn.
– Advocatenwet artikel 46 (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt)
– Gedragsregel 1
Feiten
Een vroegere gemeentecamping is door de betrokken gemeente in 1996 in het kader van een privatiseringsoperatie verkocht aan Z, althans aan één van diens vennootschappen. Mr. X is de advocaat van Z en diens vennootschappen. Over de bestemming van het terrein en daarmee samenhangende vrijstellingen en bouwvergunningen doen zich conflicten voor.
Er komt een besluit van de gemeente van 13 juli 1999 betreffende de vrijstelling en de bouwvergunning voor een aanzienlijk aantal vrijetijdswoningen op het betreffend onroerend goed; daartegen wordt bezwaar gemaakt door klaagster, een belangenorganisatie die streeft naar het behoud van de oorspronkelijke bestemming van het terrein. Mr. X staat Z en zijn vennootschappen in het kader van deze conflicten bij, onder meer ook als gemachtigde tijdens een hoorzitting in het kader van de behandeling van het bezwaar van klaagster tegen de voormelde besluiten. Mr. X vertegenwoordigt één van de vennootschappen van de heer Z ook bij het notarieel transport van een aantal percelen uit het betreffend onroerend goed, en ook heeft mr. X een vennootschap van de heer Z vertegenwoordigd in overleg met de advocaat van klaagster met betrekking tot de beoogde bouw van de vrijetijdswoningen. Mr. X is ook opgetreden als koper van acht percelen grond. Klaagster stelt dat de percelen grond waarin het betreffend terrein is verdeeld zijn ‘geparkeerd’ bij derden (dus bij andere partijen dan Z en diens vennootschappen) in verband met een dreigend beslag door de betrokken gemeente. De feitelijke achtergrond is als volgt. Eerst heeft op 3 april 2000 ten overstaan van notaris B levering plaatsgevonden van het gehele terrein door een vennootschap van Z aan Q B.V. Op 4 april 2000 heeft ten overstaan van notaris C (kantoorgenoot van notaris B) de levering plaatsgevonden van drie kavels van het de dag daarvoor geleverde terrein door Q B.V. aan een derde. In de betreffende leveringsakte is bepaald dat van ontbindende voorwaarden geen sprake zou zijn zodat koper noch verkoper zich daarop zou kunnen beroepen. Die akte is op 5 april 2000 kadastraal ingeschreven. De betrokken gemeente heeft op 7 april 2000 beslag doen leggen op het gehele terrein. Op 10 april 2000 is ten overstaan van notaris C door Q B.V. een achttal percelen grond geleverd aan mr. X (op grond van een mondelinge koopovereenkomst van 7 april 2000). Deze akte is op 8 april 2000 kadastraal ingeschreven. (Noot bewerker: hier lijken wat data door elkaar gehaald te zijn). Eveneens op 8 april zijn ten overstaan van notaris C nog eens twee leveringen geëffectueerd waarbij door Q B.V. aan directeuren van een vennootschap van de heer Z nog eens 18 percelen grond zijn geleverd. Steeds zijn alle ontbindende voorwaarden uitgesloten zodat koper en verkoper zich daar niet op kunnen beroepen.
Bij kortgedingvonnis van 18 mei 2000 is het door de gemeente gelegde beslag opgeheven. Met betrekking tot de verkoop en levering van de eerstbedoelde acht percelen is op 9 juni 2000 door de notaris een akte opgesteld die is ingeschreven in de openbare registers op 13 juni 2000. In die akte wordt opgenomen dat verkoper en koper ‘zijn overeengekomen dat voormelde verkoop en koop is geschied onder de ontbindende voorwaarde dat de publiekrechtelijke rechtspersoon: de gemeente K, niet binnen zes maanden na de ondertekening van voormelde onder 1. bedoelde akte zal overgaan tot beslaglegging met betrekking tot het verkochte, dan wel indien op grond van een gerechtelijke uitspraak de publiekrechtelijke rechtspersoon: de gemeente K, voornoemd, zal worden verplicht en veroordeeld een gelegd beslag op te heffen‘. Vervolgens zijn op die grond door de verkopende vennootschap bij buitengerechtelijke verklaring ex art. 3:50 BW de geconstateerde rechtshandelingen vernietigd. De kopers berusten in die vernietiging, zoals blijkt uit een aan de bedoelde verklaring gehechte onderhandse akte.
Met betrekking tot de overige eerder overgedragen percelen zijn door notaris B gelijkluidende akten gepasseerd. Aldus is de parkeersituatie opgeheven, en de oude, voor beslag gevoelige, situatie hersteld. Met betrekking tot de handelwijze van notaris B heeft het Gerechtshof te Amsterdam geoordeeld dat
‘de notaris onzorgvuldig heeft gehandeld door haar medewerking te verlenen aan het ongedaan maken van de overdracht van het stuk recreatiegrond op de door haar cliënten verzochte wijze, omdat de inschrijving van de buitengerechtelijke verklaring van vernietiging een onjuiste weergave vormt van de werkelijkheid. Onder de geschetste omstandigheden kon er immers niet zonder meer vanuit worden gegaan dat met vrucht beroep kon worden gedaan op dwaling, zoals de notaris heeft betoogd, of op een van de overige gronden voor vernietiging van de rechtshandeling.‘
De Kamer van Toezicht die diende te beslissen over de klacht tegen notaris C heeft geoordeeld:
‘Blijkens de weergegeven feiten is sprake van vier koopovereenkomsten waarbij percelen grond van het genoemde terrein zijn verkocht en geleverd aan steeds wisselende kopers. De betrokken leveringsakten zijn opgemaakt op verschillende tijdstippen. In de akten is de bepaling opgenomen dat er door partijen geen ontbindende voorwaarden zijn overeengekomen. Niet lang na het opmaken van de diverse akten is een ten aanzien van het beslag gunstig vonnis door de President van de Rechtbank (…) gewezen, in die zin dat het beslag is opgeheven. Vervolgens zijn er zogenaamde herstelakten opgemaakt, waarin is opgenomen dat partijen ten aanzien van de genoemde koopovereenkomst wel een ontbindende voorwaarde waren overeengekomen. Indien er sprake zou zijn geweest van een leveringsakte en een herstelakte, zou het aannemelijk kunnen zijn dat sprake was van een vergissing door partijen, zoals door de notaris gesteld. Echter, in dit geval was sprake van meerdere akten, opgemaakt ten behoeve van verschillende kopers op verschillende tijdstippen op basis van dezelfde modelakte door notarissen die van elkaar wisten welke akten werden opgemaakt. Onder die omstandigheden had de notaris zonder nader onderzoek een bepaling over de ontbindende voorwaarden zoals opgenomen in de herstelakte, niet mogen opnemen. Een dergelijke vergissing was onder die omstandigheden te onwaarschijnlijk. (…) Hij heeft hiermee klachtwaardig gehandeld.‘
Klacht
De klacht luidt dat mr. X het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad door mee te werken aan de levering van een aantal percelen grond en met name aan de hiervoor beschreven leveringsakten en herstelakten, door als koper op te treden terwijl deze levering en ongedaanmaking daarvan schijnhandelingen betreffen, althans de akten die daartoe zijn opgemaakt vals zijn. Het verweer is dat mr. X bij de levering van de bedoelde percelen uitsluitend als privé-persoon is opgetreden en dat dit handelen daarom niet aan het oordeel van de tuchtrechter kan worden onderworpen.
Overwegingen van de raad
Naar het oordeel van de raad treft dit verweer geen doel. De advocaat dient zich zodanig te gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur of in zijn eigen beroepsuitoefening niet wordt geschaad; die norm richt zich primair tot de advocaat in zijn hoedanigheid van advocaat doch dat sluit niet uit dat niet-beroepsmatige gedragingen van de advocaat wel degelijk zijn functioneren raken. Uit de vastgestelde feiten blijkt dat aan de zijde van mr. X sprake is geweest van een dusdanige betrokkenheid bij de beschreven transacties dat daarin een onvoldoende onderscheid gemaakt kan worden tussen het handelen van mr. X als privé-persoon en het handelen van mr. X in zijn hoedanigheid van advocaat. Daarbij is op grond van de vastgestelde feiten voldoende aannemelijk geworden dat, voorzover mr. X als privé-persoon zich acht percelen heeft laten leveren, hij daarbij evident primair het oogmerk heeft gehad de belangen van zijn cliënt te dienen.
Het klachtwaardige van de constructies blijkt wel uit het tuchtrechtelijk oordeel dat over de betrokken notarissen is uitgesproken. Aldus heeft mr. X gehandeld in strijd met artikel 46 Advocatenwet.
Volgt
Berisping.