Raad van Discipline Amsterdam, 29 maart 2004

(mrs. Van Bennekom, De Meyere, Van der Plas Röttgering en Verweel-Stokman)

 

Medewerking aan geldtransporten is een advocaat ernstig aan te rekenen, met name wanneer hij zich niet op door de tuchtrechter te controleren wijze vooraf heeft vergewist van de herkomst en de bestemming van die gelden. Het verweer niet in de hoedanigheid van advocaat te hebben gehandeld wordt verworpen. De tuchtrechtelijke verwijtbaarheid van de gedragingen staat genoegzaam vast, ongeacht de (nog komende) afloop van de tegen de advocaat aanhangige strafzaak.

Ernstige ondermijning van het vertrouwen in en het aanzien van de advocatuur.

– Advocatenwet artikel 46 (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt)

– Gedragsregel 1

 

Feiten

Sedert eind jaren ’90 heeft mr. X geldtransporten gefaciliteerd, onder meer door bepaalde personen met elkaar in contact te brengen en op zijn kantoor bijeenkomsten te laten plaatsvinden tijdens welke geldbedragen werden overhandigd. Mr. X wist dat die geldbedragen naar Zwitserland of Liechtenstein zouden worden gebracht. Mr. X was bij deze bijeenkomsten steeds aanwezig.

Begin jaren 2000 is naar de geldtransporten een gerechtelijk vooronderzoek gestart; in dat kader is mr. X aangemerkt als verdachte van betrokkenheid bij het witwassen van drugsgelden.

In verband met de gerezen verdenking heeft de deken van mr. X informatie opgevraagd. De deken deelt mee dat die informatie niet ter kennis van het OM zal worden gebracht. Daarop is een gesprek gevolgd. Dat heeft geleid tot de afspraak (medio 2002) dat mr. X zich uiterlijk medio 2003 zou laten uitschrijven als advocaat. Vervolgens verzoekt mr. X zijn uitschrijving tot later te mogen uitstellen (tot ultimo 2003). Over dat verzoek om uitstel doet de deken mededeling aan het OM. De deken maakt bij brief van 3 september 2003 bezwaren tegen mr. X bij de Raad van Discipline kenbaar te maken.

 

Bezwaar

Het bezwaar houdt ten eerste in dat mr. X herhaaldelijk heeft geholpen geldtransporten tot stand te brengen, in welk kader mr. X heeft goedgevonden dat op zijn kantoor bij herhaling grote sommen geld aan een koerier werden overhandigd en ten tweede dat mr. X de met de deken gemaakte afspraak niet is nagekomen door zich niet per 1 juli 2003 te laten afvoeren van het tableau.

Verweer

Mr. X stelt dat de deken in zijn bezwaar niet-ontvankelijk dient te worden verklaard en voert hiervoor drie argumenten aan: – de zaak is op onzorgvuldige wijze geïnstrueerd doordat de deken zich eenzijdig heeft verlaten op de informatie uit het onder andere tegen mr. X gerichte gerechtelijk vooronderzoek;

– de deken heeft de onschuldpresumptieplicht jegens mr. X geschonden doordat hij zich blijkens zijn correspondentie in deze zaak al voortijdig een oordeel heeft aangemeten over het handelen van mr.

X;

– de deken heeft zijn jegens mr. X bestaande geheimhoudingsplicht geschonden, doordat hij het OM op de hoogte heeft gebracht van een mogelijk op handen zijnde tuchtrechtelijke procedure tegen mr. X.

Het materiële verweer is met betrekking tot het eerste bezwaar dat mr. X ontkent strafbare feiten te hebben gepleegd: hij veronderstelde dat het ging om inkomsten uit legale prostitutie van een ondernemer die geen bankrelaties had. Voorts stelt mr. X dat hij de verweten gedragingen niet in de hoedanigheid van advocaat heeft verricht. Ten aanzien van het tweede bezwaar luidt het verweer dat mr. X zijn zaken niet voor de afgesproken datum heeft kunnen afronden.

 

Overwegingen van de raad

De raad maakt bij de zorgvuldigheid en de objectiviteit van de instructie door de deken één kritische kanttekening; de deken is uitgegaan van de erkenning door mr. X dat hij ten minste heeft geweten van belastingontduiking, terwijl mr. X dit juist heeft ontkend. Dit optreden van de deken heeft echter naar het oordeel van de raad geen afbreuk gedaan aan een eerlijke behandeling van het dekenbezwaar door de tuchtrechter.

De raad is voorts van oordeel dat de door mr. X gestelde schending van de geheimhoudingsplicht door de deken de processuele belangen van mr. X in de tuchtrechtprocedure niet heeft geschaad; daarom kan in het midden blijven of van zodanige schending sprake is doordat de deken aan het OM mededeling heeft gedaan van het verzoek van mr. X om tot ultimo 2003 als advocaat ingeschreven te blijven. Op grond van het vorenstaande komt de raad tot het oordeel dat geen sprake is van zodanige inbreuk op beginselen van een behoorlijke tuchtrechtelijke procedure dat dit tot de vergaande beslissing van niet-ontvankelijkheid van de deken zou moeten leiden. De raad merkt op dat uit de taak die de deken bij de Advocatenwet is toebedeeld en uit het tuchtrecht zelf volgt dat een niet-ontvankelijkheidsverweer slechts bij hoge uitzondering zal kunnen slagen.

Bij de materiële beoordeling van het bezwaar kent de raad beperkte waarde toe aan de informatie uit het gerechtelijk vooronderzoek nu deze nog geen onderwerp van debat heeft kunnen zijn. De raad concentreert zich op de eigen verklaringen van mr. X, en daaruit blijkt van zijn faciliterende rol bij de geldtransporten door daartoe personen met elkaar in contact te brengen en, in de eigen aanwezigheid van mr. X, op zijn kantoor fysieke geldoverdrachten te laten plaatsvinden. Dergelijke werkzaamheden passen niet in de taakopvatting en dienstverlening van een advocaat, en zij zijn niet zonder strafrechtelijk risico, nu zij zeer wel kunnen strekken tot voorbereiding, ondersteuning of afscherming van onwettige activiteiten.

Ook het verweer dat de verweten gedragingen door mr. X niet als advocaat zijn verricht kan hem niet baten. De aard van de gedragingen brengt mee dat deze moeten worden beoordeeld volgens de voor de advocatuur geldende maatstaven, onverschillig of deze gedragingen daadwerkelijk in de uitoefening van het beroep van advocaat zijn verricht. Nu het ging om het gedrag van mr. X op zijn eigen kantoor berust de stelling van mr. X kennelijk op de gedachte dat hem aldaar vrijstaat om zich op door hem zelf te bepalen momenten en op grond van door hem te bepalen redenen vrij te tekenen van de op hem rustende gedragsregels zonder dat dit door iemand anders kan worden gecontroleerd. Een dergelijke stelling wordt verworpen. Ook het verweer tegen het tweede bezwaar wordt verworpen: gelet op het tijdsverloop van meer dan een jaar tussen het maken van de afspraak en de uiterste termijn waarbinnen mr. X zich zou hebben moeten uitschrijven als advocaat heeft mr. X voldoende gelegenheid gehad om voor een adequate overdracht van zijn praktijk zorg te dragen.

 

Volgt

Gegrondverklaring van de beide dekenbezwaren en oplegging van de maatregel van schrapping van het tableau.

Download artikel als PDF

Advertentie