Hof van Discipline 9 februari 2004, nr. 3864
(dekenappèl)
(mrs. Van Griensven, Beker, Sterk, Van Loo en Baauw)
Het staat een advocaat vrij zich terug te trekken wanneer hij van oordeel is dat het noodzakelijk wederzijds vertrouwen tussen hem en zijn cliënt is komen te vervallen. Het neerleggen van de opdracht dient dan zorgvuldig te geschieden.Wanneer de advocaat de relatie tijdig beëindigd heeft brengt de zorgvuldigheid niet meer mede dat de advocaat zich er ook nog van moet vergewissen dat zijn ex-cliënt een opvolgend advocaat en procureur heeft gevonden.
– Advocatenwet artikel 46 (1.1 Beleidsvrijheid in de zorg voor de cliënt)
Feiten
Mr. X heeft aan klager medegedeeld dat hij zich als diens advocaat en procureur in een voor hem gevoerde procedure terugtrekt in een gesprek van 28 januari 2002 en in een brief van 30 januari 2002. In die procedure was een getuigenverhoor bepaald, te houden op 15 maart 2002. Mr. X laat eveneens bij brief van 30 januari 2002 aan de Rechtbank weten dat hij zich als procureur in de procedure zal terugtrekken.
Klacht
Mr. X heeft in strijd met artikel 46 Advocatenwet zich zonder geldige reden en zonder met de belangen van klager rekening te houden op een ontijdig moment als advocaat en procureur teruggetrokken uit een procedure die zich in een eindfase bevond en daarbij klager nodeloos op kosten gejaagd en zijn positie geschaad.
Overwegingen van de raad
De raad heeft overwogen dat het mr. X onder de gegeven omstandigheden wel vrijstond zich als de advocaat van klager terug te trekken; voorts is de raad van oordeel dat de mededeling van mr. X van eind januari 2002 geenszins ontijdig is geweest. De raad heeft vervolgens overwogen dat de zorgvuldigheid die mr. X bij het neerleggen van zijn werkzaamheden diende te betrachten onder de omstandigheden van het geval meebracht dat hij zich ervan moest vergewissen dat klager een opvolgend advocaat en procureur had gevonden. De raad acht de klacht om die reden gegrond.
Die redengeving van de gegrondverklaring is aanleiding tot dekenappèl.
Overwegingen van het hof
Het hof is met de raad van oordeel dat de mededeling van mr. X dat hij zich terugtrok, eind januari 2002, geenszins ontijdig is geweest. Het hof stelt voorts vast dat, in tegendeel, klager ruimschoots de tijd heeft gehad om vóór de door de rechtbank vastgestelde enquête een andere advocaat en procureur in te schakelen. Het hof stelt vast dat klager daar ook feitelijk in is geslaagd.
Het hof overweegt dan, anders dan de raad, dat de zorgvuldigheid die mr. X bij het neerleggen van zijn werkzaamheden diende te betrachten onder de gegeven omstandigheid niet medebracht dat hij zich ervan had moeten vergewissen dat klager een opvolgend advocaat en procureur had gevonden.
Volgt
Vernietiging van de beslissing in eerste aanleg en ongegrondverklaring van de klacht.