Raad van Discipline Arnhem, 9 februari 2004

(mrs. De Vries, Klemann, Van de Loo, Verster en Van Wijmen) Voorzitter Raad van Discipline Arnhem, 7 februari 2003

(mr. P.H. van Ginkel)

 

Het optreden van een adjunct-secretaris van een Raad van Toezicht in het kader van de instructie van een klacht valt onder de verantwoordelijkheid van de deken.

– Advocatenwet artikel 46 (Tuchtprocesrecht)

 

Feiten

A dient een klacht in. Vervolgens beklaagt hij zich over de wijze waarop deze klacht werd geïnstrueerd door mr. X, adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht te Z.

 

Klacht

a. Mr. X heeft willens en wetens in strijd gehandeld met het bepaalde in artikel 46c van de Advocatenwet door als niet-lid van de Raad van Toezicht de klacht van A te onderzoeken. Hij heeft, hoewel hij wist dat hij niet de bevoegdheid had om als lid van de Raad van Toezicht te handelen, zich wel als zodanig naar derden toe gepresenteerd.

b. Mr. X heeft in strijd met het bepaalde in artikel 46d van de Advocatenwet niet getracht de klacht van A in der minne te regelen. Hij heeft telefonisch gesproken met A maar van dat telefoongesprek geen aantekening gemaakt, althans deze niet aan klager beschikbaar willen stellen, noch in een brief bevestigd wat er in de contacten met A besproken is.

c. Mr. X heeft geen inzicht gegeven in de wijze waarop de klacht van A bij hem in behandeling is gekomen.

 

Overwegingen Voorzitter Raad van Discipline

De klacht tegen mr. X ziet op zijn optreden als adjunct-secretaris van de Raad van Toezicht van de Orde van Advocaten in het arrondissement Z, voor welke raad hij in loondienst werkzaam is. Het in de klacht bedoelde optreden van mr. X valt onder verantwoordelijkheid van de deken nu het heeft plaatsgevonden in het kader van de vervulling van de aan de deken opgedragen wettelijke taken. Op grond van het vorenstaande is klager in zijn klacht tegen mr. X kennelijk nietontvankelijk.

 

Overwegingen van de raad

Klager heeft verzocht om getuigen te horen, onder meer betreffende de gang van zaken bij de behandeling van klachten en de wijze waarop de mandatering is geregeld en betreffende het contact tussen mr. X en de griffier van de raad inzake de klacht van A. De raad acht zich voldoende voorgelicht en volstaat met zijn onderzoek ter zitting van 15 december 2003. Voor enig verder onderzoek is geen reden. Met de voorzitter is de raad van oordeel dat de klacht van klager in alle onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk is. De door de voorzitter vermelde gronden kunnen zijn beslissing volledig dragen.

 

Volgt

Ongegrondverklaring van het verzet.

Download artikel als PDF

Advertentie