Hof van Discipline, 15 december 2003, nr. 3892

(mrs. Zwitser-Schouten, De Leeuw, Heidinga, Goslings en De Ruuk)

Raad van Discipline Amsterdam, 30 juni 2003

(mrs. Van Bennekom, Breederveld, Bunjes, Remme en Romijn)

– Advocatenwet artikel 46 (3.3.3 Berichten van derden)

– Grondwet artikel 1

– EVRM artikelen 6 en 14

– Gedragsregel 12

 

Inhoud van de klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in, dat mr. X in strijd met artikel 46 Advocatenwet en in het bijzonder Gedragsregel 12, leden 1 en 2:

a. confraternele correspondentie heeft overgelegd in een kortgedingprocedure zonder daar tevoren de toestemming voor te hebben gevraagd en gekregen van de advocaat die op dat moment de belangen van de wederpartij behartigde en zonder advies als bedoeld in Gedragsregel 12 lid 2 aan de deken te hebben gevraagd;

b. heeft nagelaten de behandelend rechter in dat kort geding alsnog te verzoeken geen acht te slaan op die confraternele correspondentie, zulks ondanks het daartoe strekkende verzoek van klager;

c. in een tweede zaak tussen dezelfde partijen opnieuw confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht, zonder daar tevoren de toestemming voor te hebben gekregen van de advocaat die op dat moment de belangen van de wederpartij behartigde en zonder advies als bedoeld in Gedragsregel 12, lid 2 aan de deken te hebben gevraagd.

 

Beoordeling van de klacht

Het is vaste jurisprudentie dat de advocaat die geen (hem bevredigende) reactie krijgt op het verzoek aan de wederpartij in te stemmen met het in het geding brengen van confraternele correspondentie, daartoe nimmer overgaat zonder het advies van de deken te hebben ingewonnen. Een mededeling aan de wederpartij dat bij het uitblijven van een reactie wordt aangenomen dat de andere advocaat instemt, volstaat niet.Wordt niet uitdrukkelijk ingestemd, dan dient eerst advies aan de deken te worden gevraagd. Het is aan de advocaat die de confraternele correspondentie in het geding wil brengen om tijdig het overleg te voeren met de advocaat van de wederpartij, zodat er zonodig bij het uitblijven van toestemming nog tijdig advies aan de deken kan worden gevraagd. De (waarnemend) deken is meestal direct beschikbaar en de deken kan in spoedeisende gevallen desnoods telefonisch adviseren. Tegen de achtergrond van deze uitgangspunten worden de klachtonderdelen beoordeeld. De onderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Mr. X heeft erkend dat hij zonder uitdrukkelijke toestemming van klager (de advocaat van de wederpartij van de cliënt van mr. X) en zonder voorafgaand advies van de deken in twee verschillende procedures confraternele correspondentie in het geding heeft gebracht. Voorzover mr. X heeft willen betogen dat hem de tijd en de gelegenheid ontbraken om zich voorafgaand aan de behandeling van de eerste procedure nog tot de deken te wenden, oordeelt de raad dat dit verweer niet op kan gaan doordat mr. X klaarblijkelijk geen enkele poging heeft ondernomen de deken nog te bereiken. Pas nadat klager zich over het gedrag van mr. X heeft beklaagd, heeft mr. X de deken voorafgaand aan een derde procedure om toestemming gevraagd. Aldus behoeft niet verder te worden ingegaan op de afweging van een eventueel belang van de cliënt van mr. X tegen de belangen van de cliënte van klager, en of het belang van de cliënt van mr. X bepaaldelijk vorderde dat de correspondentie werd overgelegd. Mr. X heeft overigens ook niet gesteld dat het belang van zijn cliënt bepaaldelijk vorderde dat de correspondentie toch werd overgelegd. Vaststaat derhalve dat mr. X Gedragsregel 12 heeft geschonden.

In de opvatting van mr. X behoort het feit dat in uitzonderlijke gevallen, wanneer het belang van zijn cliënt dat bepaaldelijk vordert, confraternele correspondentie mag worden overgelegd, ertoe te leiden dat een klager bepaaldelijk belang moet hebben bij een beoordeling van een klacht als de onderhavige. Mr. X heeft in dit verband betoogd dat het overleggen van de confraternele correspondentie in de eerste procedure zelfs – achteraf bezien – in het belang van de cliënt van klager is gebleken. De raad deelt deze zienswijze niet. Regel 12 is bij de herbeoordeling van de Gedragsregels in 1992 met een uitgebreide toelichting gehandhaafd omdat de regel van openbaar belang is en een goede rechtshulpverlening bevordert. De handelwijze van mr. X is tuchtrechtelijk verwijtbaar. De klacht is derhalve in al haar onderdelen gegrond.

 

Volgt

Gegrondbevinding van de klacht onder het opleggen van een waarschuwing.

 

Overwegingen van het hof

In de door mr. X gegeven toelichting voert hij aan dat de raad ten onrechte in Gedragsregel 12 leest dat voor het overleggen van confraternele correspondentie in een procedure de toestemming van de andere advocaat nodig is, terwijl de regel slechts spreekt over ‘overleg’ met die andere advocaat. Hiermee miskent mr. X dat dit overleg bedoeld is om toestemming te verkrijgen en dat, als deze toestemming – welke uitdrukkelijk dient te zijn – uitblijft, advies aan de deken gevraagd moet worden. Klager heeft die uitdrukkelijke toestemming niet gegeven en mr. X heeft geen advies aan de deken gevraagd; toch heeft hij in twee procedures bij de kantonrechter de onderhavige confraternele correspondentie in het geding gebracht. Ook indien klager het in Gedragsregel 12 bedoelde overleg uit de weg zou zijn gegaan, doet dit niet af aan het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van mr. X.

Het hof volgt mr. X niet in zijn stelling dat de raad – door tot ditzelfde oordeel te komen en mr. X wel en klager niet een verwijt te maken – artikel 1 Grondwet en de artikelen 6 en 14 EVRM heeft geschonden. Volstaan wordt in dit verband met de constatering dat in deze zaak uitsluitend de klacht tegen mr. X voorligt, zodat de raad klager alleen al om die reden geen tuchtrechtelijk verwijt kon en mocht maken. Ook is de raad terecht niet inhoudelijk ingegaan op de vraag of het belang van de cliënt van mr. X, het overleggen van de confraternele correspondentie bepaaldelijk vorderde, al was het maar omdat mr. X dit belang in zijn correspondentie met klager en in de tuchtrechtelijke procedure voor de raad niet heeft aangevoerd, laat staan toegelicht. Daar komt nog bij dat het bestaan van een belang als door mr. X bedoeld niet wegneemt dat hij – bij gebreke van de vereiste uitdrukkelijke toestemming als hiervoor aangegeven – het advies van de deken had dienen in te winnen (in welk verband hij op dat (vermeende) belang had kunnen wijzen).

 

Volgt

Bekrachtiging.

Download artikel als PDF

Advertentie