Raad van Discipline Amsterdam, 24 november 2003

(mrs. Kist, Rigters, Hamer, Karskens, Gaasbeek-Wielinga)

 

Hoewel een rechtsbijstandverzekeraar geen cliënt is, kan hij wel als belanghebbende worden beschouwd in een eventueel geschil omtrent de hoogte van het honorarium dat hij op grond van de contractuele relatie met de cliënt aan de advocaat verschuldigd is.

– Advocatenwet artikel 46 (1.4 De kwaliteit van de dienstverlening; 1.4.3.1 Financiële verhouding)

 

Feiten

Mr. X staat klager A bij in een geschil over de verbouwing van de woning van klager A, waarin een aannemer betaling vordert van een onbetaald gebleven factuur van ƒ 20.000. Klager A is voor de kosten van rechtsbijstand verzekerd bij klaagster B, een verzekeringsmaatschappij. In eerste aanleg wordt een tegenvordering van klager A, die betrekking heeft op een mishandeling van klager A door de aannemer en op de kwaliteit van de werkzaamheden, gehonoreerd tot een bedrag van ƒ 7.989,48. Mr. X gaat ten behoeve van klager A in appèl. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Mr. X brengt voor zijn werkzaamheden in twee instanties in totaal ƒ 43.417 aan honorarium in rekening. Nadat klagers daarover een klacht indienen is door een stafmedewerkster van de Amsterdamse Orde van Advocaten een rapport opgesteld over het declaratiegedrag van mr. X. De conclusie in dat rapport is dat met name bij het opstellen van processtukken 30% te veel tijd is gedeclareerd.

 

Overwegingen van de raad

Allereerst dient te worden vastgesteld wie in deze procedure als klager dient te worden aangemerkt. De klacht is immers in al haar klachtonderdelen aanvankelijk bij brief van 7 april 2000 namens klager A ingediend door klaagster B. Gedurende de verdere behandeling van de klacht is de raad echter gebleken dat de klacht afkomstig is van klaagster B. Klaagster B heeft dit ter zitting ook uitdrukkelijk bevestigd. In haar verdere beoordeling zal de raad de klacht daarom beoordelen als zijnde afkomstig van klaagster B.

Vervolgens moet worden vastgesteld of klaagster B kan worden ontvangen in haar klacht wegens excessief declareren. De raad overweegt dienaangaande dat hoewel klaagster B geen cliënt van mr. X is geweest, zij op grond van een contractuele verhouding met klager A wel gehouden was het voor de juridische werkzaamheden in rekening gebrachte honorarium te voldoen. Klaagster B dient, nu zij de partij is die het in rekening gebrachte honorarium verschuldigd is, daarom als belanghebbende te worden beschouwd in een eventueel geschil omtrent de hoogte van dat honorarium. Klaagster B is daarom ontvankelijk in haar klacht.

Bij de beoordeling neemt de raad het in opdracht van de deken door de stafmedewerkster van de Raad van Toezicht opgestelde begrotingsrapport van 5 februari 2001 als uitgangspunt. Volgens dat rapport heeft mr. X ongeveer 30% meer aan honorarium in rekening gebracht dan op basis van de begroting verschuldigd zou zijn. Aangezien mr. X een aantal, naar het oordeel van de raad terechte, kritiekpunten heeft geuit op dit begrotingsrapport, dient een zeker marge te worden aangehouden op de daarin begrote bedragen. Het rapport wordt door de raad dan ook niet als bindend, doch slechts als indicatief beschouwd.

Voor de procedure bij de rechtbank heeft mr. X naar het oordeel van de raad, mede in aanmerking genomen de complexiteit van de zaak en het groot aantal getuigenverhoren, niet excessief gedeclareerd. Voor zijn werkzaamheden in de appèlprocedure heeft mr. X een honorarium van ƒ 17.000 in rekening gebracht. Inhoudelijk heeft de appèlprocedure niet veel meer om het lijf gehad dan een herhaling van de stellingen in eerste aanleg en mr. X heeft in redelijkheid niet al te hoge verwachtingen kunnen hebben van de overlegging van deze stukken voor het aannemelijk maken van het causaal verband tussen de mishandeling en de gestelde omzetderving. In elk geval heeft mr. X de overlegging van deze stukken niet vergezeld doen gaan van een uitvoerige (en dus kennelijk tijdrovende) uiteenzetting. Vaststaat voorts dat mr. X zijn cliënt het advies heeft gegeven om de appèlprocedure te starten. De raad is daarom van oordeel dat, alle omstandigheden in aanmerking nemende, de uiteindelijk door mr. X voor de appèlprocedure in rekening gebrachte uren ruim buiten de marges van de in het begrotingsrapport geïndiceerde redelijke honorariumberekening vallen. Bovendien had het, gezien het negatieve resultaat, op de weg van mr. X gelegen om zijn honorarium te matigen. Mr. X heeft dit nagelaten. De raad concludeert dat mr. X in de appèlprocedure bovenmatig heeft gedeclareerd. De klacht is derhalve gegrond.

 

Beslissing

De raad verklaart de klacht gegrond en legt de maatregel van enkele waarschuwing op.

Download artikel als PDF

Advertentie