Hof van Discipline, 15 december 2003, nr. 3880

(mrs. Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Sterk, Minderhoud, Creutzberg en Marres)

Raad van Discipline ‘s Hertogenbosch, 17 februari 2003

(mrs. Raab, Van Dooren, Kneepkens, Peeters en Houtakkers)

 

Wanneer een rechtbank het beroep op de afwezigheid van een processueel belang verwerpt met als overweging terzijde dat dit anders zou zijn geweest indien de gedaagden een adequaat aanbod zouden hebben gedaan, en de andere partij weigert te erkennen dat zo’n adequaat aanbod (buiten rechte) is gedaan, dan rechtvaardigt het belang van de ene partij dat zij de brief, houdende dit schikkingsvoorstel, in het geding brengt.

– Advocatenwet artiekel 46 (5.1 Regels die betrekking hebben op de juridische strijd)

– Gedragsregel 12

 

Feiten

Klagers zijn een echtpaar dat procedeert tegen een notaris en de koper van een huis. Het stadium van de schadestaatprocedure is bereikt; er is al een vonnis gewezen waarin is beslist dat de eigendomsoverdracht van dit huis tot stand is gekomen door onbevoegde vertegenwoordiging van het klagende echtpaar (eigenaar van dat huis) door een broer van klaagster en dat dat (onder anderen) de notaris aansprakelijk maakt. De rechtbank overweegt in dit vonnis dat partijen naar de schadestaatprocedure verwijst dat klagers belang hebben bij toewijzing van de vordering, doch dat dat anders zou zijn geweest wanneer door de betrokken wederpartijen van klagers een aanbod zou zijn gedaan om het verschil te vergoeden tussen de door klagers beoogde verkoopprijs en de gerealiseerde verkoopprijs.

In de schadestaatprocedure brengt mr. X een brief in het geding van advocaat tot advocaat waarin een schikkingsvoorstel is gedaan om aan te tonen dat het aanbod, waarvan de afwezigheid veronderstellenderwijs door de rechtbank was aangenomen, wel degelijk was gedaan. De gewraakte brief van 10 oktober 1994 is geschreven door de toenmalige advocaat van de koper aan de toenmalige advocaten van klagers; in die brieven zijn schikkingsvoorstellen verwoord. Met name is daarin het voorstel gedaan dat de koper ƒ 15.000 zou betalen en de notaris ƒ 10.000. De schadestaatprocedure eindigt weliswaar in een veroordeling ten gunste van klagers, doch tegelijkertijd worden klagers wel in de proceskosten veroordeeld ‘dit mede gezien het feit dat eisers (klagers) deze procedure en het grootste gedeelte van hun schade hadden kunnen voorkomen door in 1994 het alleszins redelijke schikkingsvoorstel van mr.Y te accepteren’.

Aanvankelijk had mr. X deze en enkele andere brieven zonder meer in het geding gebracht; hij nam ze terug toen de advocaat van klagers daar bezwaar tegen maakten, en vroeg om advies aan de deken. Die adviseerde positief en mr. X bracht de stukken opnieuw in het geding.

 

Inhoud van de klacht

De klacht heeft twee onderdelen: mr. X zou in de schadestaatprocedure een misleidende samenvatting hebben gegeven van de ‘belang-overweging’ uit het eerdere vonnis en voorts had mr. X de brief met het schikkingsvoorstel niet in het geding mogen brengen; daarbij wordt erop gewezen dat in die brief wordt gestipuleerd dat ‘noch partijen noch raadslieden daarop in rechte een beroep mogen doen’.

 

Overwegingen van de raad

Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel stelt de raad vast dat de gegeven samenvatting van mr. X een juiste weergave is van de essentie van de rechtsoverweging. Dit onderdeel van de klacht wordt daarom ongegrond verklaard.

Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel wordt door de raad overwogen dat als algemeen aanvaarde norm tussen advocaten geldt dat op brieven en op andere mededelingen van de ene advocaat aan de andere in rechte geen beroep mag worden gedaan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert en dan niet zonder voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij. Als dit overleg niet tot een oplossing leidt dient het advies van de deken te worden ingewonnen. De raad overweegt dan dat rechtsoverweging 10 uit het vonnis waarin naar de schadestaatprocedure werd verwezen feitelijk onjuist is waar de rechtbank het belang bij de toewijzing van de vordering vaststelt en aangeeft dat dat belang er niet zou zijn geweest wanneer er een bepaald aanbod door de aansprakelijk gestelde partijen zou zijn gedaan. Dit oordeel van de rechtbank strookte volgens mr. X niet met de werkelijkheid, en daarom was het voor zijn cliënten van belang aan te tonen dat van hun kant wel degelijk een aanbod was gedaan zoals de rechtbank bedoelde; derhalve was het voor de door mr. X vertegenwoordigde partijen bepaald van belang om voormelde brieven in het geding te brengen.

Naar het oordeel van de raad deed daaraan niet af dat in de brief van 10 oktober 1994 was gesteld dat op die brief in rechte geen beroep mocht worden gedaan.

De raad verklaart ook dit klachtonderdeel ongegrond.

 

Overwegingen van het hof

Het hof verwijst naar het principe van de desbetreffende gedragsregels en stelt dat de bedoeling van deze regel is het de advocaten mogelijk te maken een schikking te beproeven, zonder dat zij bevreesd hoeven te zijn dat hetgeen daarbij is gedaan, gezegd of geschreven, hun later in de procedure wordt tegengeworpen.

Slechts onder bijzondere omstandigheden is afwijking van deze regel niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Het hof stelt dan de navolgende bijzondere omstandigheden vast:

a. De gewraakte brieven bevatten schikkingsvoorstellen van de wederpartij; klagers worden dus niet geconfronteerd met een door hun eigen advocaat namens hen gedaan schikkingsvoorstel. De partijen namens wie het voorstel is gedaan hebben tegen openbaarmaking geen bezwaar, ‘ondanks de even gebruikelijke als overbodige mededeling in de brieven dat er in rechte geen beroep op mocht worden gedaan’.

b. Op het schikkingsvoorstel in de brief van 10 oktober 1994 hebben klagers in het geheel niet gereageerd, en er zijn geen schikkingsonderhandelingen totstandgekomen.

c. Blijkens het vonnis van 19 augustus 1999 ging de Rechtbank uit van de onjuiste veronderstelling dat door de notaris geen enkel voorstel was gedaan ter compensatie van het nadeel van klager en had zij op die grond een uitdrukkelijk beroep van de notaris op het ontbreken van belang bij een nietigverklaring van de leveringshandeling verworpen.

d. De cliënt van mr. X had er bepaaldelijk belang bij dat in de schadestaatprocedure alsnog melding zou worden gemaakt van het schikkingsvoorstel teneinde het op de schadebeperkingsplicht van klagers gerichte verweer te ondersteunen.

e. Klagers, althans hun advocaat, waren niet bereid te erkennen dat door de notaris compensatievoorstellen waren gedaan, waardoor mr. X, gezien het belang van zijn cliënt daarbij, genoodzaakt was daarvan bewijs te leveren.

Onder deze bijzondere omstandigheden handelde mr. X naar het oordeel van het hof tuchtrechtelijk niet verwijtbaar door de brief, houdende het schikkingsvoorstel, over te leggen.

 

Volgt

Bekrachtiging.

Download artikel als PDF

Advertentie