Raad van Discipline Amsterdam, 21 juni 2004

(mrs. Kist, De Meyere, De Regt, Romijn en Rööttgering)

 

Klachtprocedure waarin de secretaris van het tuchtcollege een kantoorgenoot is van de advocaat van beklaagden. Reikwijdte van de betrokkenheid bij behandeling als bedoeld in Gedragsregel 34 lid 2.

– Advocatenwet artikel 46 (2.4 Het vermijden van belangenconflicten; 3.3.1 Grievende uitlatingen)

– Gedragsregel 34 lid 2

 

Feiten

Klager is registeraccountant. Hij dient bij de Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten (hierna: Raad van Tucht) een klacht in tegen drie accountants. Mr. X treedt in die klachtprocedure op als raadsman van de beklaagde accountants. Mr. X dient namens zijn cliënten een verweerschrift in met daarin onder meer de volgende passages: ‘Het kost moeite om uit het Klaagschrift te destilleren wat Klager mijn cliënten precies verwijt. Probeer ik desondanks de klacht te ontleden, dan lijkt het erop alsof in de klacht (…) de volgende onderdelen kunnen worden onderscheiden’

en:

‘In paragraaf I heb ik al aangegeven dat het moeite kost om te achterhalen wat Klager mijn cliënten nu precies verwijt. Als er al verwijzingen naar bepalingen uit de Gedrags- en Beroepsregels zijn gemaakt (hetgeen meestal niet het geval is), dan zijn deze ofwel niet gespecificeerd (…) of evident niet ter zake doende (…). Dit alles betekent dat cliënten de klacht zelf moeten interpreteren om vervolgens tegen die eigen interpretatie verweer (te) voeren. Dit is in strijd met elementaire beginselen van tuchtrechtspraak.’ Mr. X is werkzaam bij advocatenkantoor A. De secretaris van de Raad van Tucht, mr. Y, is eveneens werkzaam als advocaat bij dat kantoor. De zittingen van de Raad van Tucht worden gehouden in het kantoor A en ook de zitting in de zaak van klager tegen de cliënten van mr. X vindt plaats in dit kantoor. Mr. Y neemt niet deel aan de inhoudelijke behandeling van de zaak maar hij verricht daarin wel administratieve taken, althans hij laat deze verrichten. Klager neemt op enig moment telefonisch contact op met het kantoor A en vraagt naar mr. Y. Deze blijkt echter afwezig wegens vakantie en klager wordt dan doorverbonden met mr. X.

 

Klacht

Mr. X heeft, in strijd met art. 46 Advocatenwet:

a. zich niet op gepaste wijze geuit over de discipline van onder meer klager;

b. gehandeld door als advocaat een door klager aangeklaagde accountant bij te staan in het kader van een procedure voor de Raad van Tucht, terwijl het secretariaat van die raad op het kantoor van mr. X is gevestigd, zittingen van die raad aldaar worden gehouden en één van de kantoorgenoten van mr. X als secretaris van die raad optreedt, waardoor er sprake is van een onaanvaardbare belangenverstrengeling, althans de schijn wordt gewekt van een zodanige belangenverstrengeling.

 

Overwegingen van de raad

De raad stelt voorop dat de klacht is gericht tegen de advocaat van de wederpartij van klager. Mr. X heeft als advocaat een grote mate van vrijheid bij de wijze waarop hij meent de belangen van zijn cliënten te moeten behartigen. Deze vrijheid is slechts in die zin begrensd dat het mr. X niet vrij staat om zich onnodig grievend jegens derden, zoals klager, uit te laten en dat het mr. X niet vrij staat om mededelingen te doen waarvan hij weet dat deze onwaar zijn.

Niet gesteld en ook niet anderszins gebleken is dat de uitlatingen van mr. X onwaar waren en dat hij dit wist. De raad is van mening dat de beklaagde uitlatingen van mr. X niet als (onnodig) grievend moeten worden aangemerkt.

Onderdeel (a) van de klacht is derhalve ongegrond.

Gezien de combinatie van factoren, het optreden van een advocaat voor een partij bij een tuchtzaak en het (administratieve) optreden als secretaris van een collega-advocaat van hetzelfde kantoor, het plaatsvinden van de mondelinge behandeling van die tuchtzaak op het kantoor van die advocaten en het intern doorverbonden worden van klager van die ene naar de andere advocaat, acht de raad dit onderdeel van de klacht en de bezwaren van klager tegen deze gang van zaken wel begrijpelijk. Of het optreden van mr. X ook als tuchtrechtelijk laakbaar moet worden aangemerkt dient echter te worden beoordeeld (mede) aan de hand van Gedragsregel 34 lid 2 en de strekking van dat artikellid. Deze gedragsregel bepaalt dat het een advocaat niet vrij staat bemoeienis te hebben met een zaak die is of wordt beoordeeld door een rechtsprekend of geschilbeslechtend college waarin een kantoorgenoot van de advocaat een functie vervult én daadwerkelijk bij de behandeling van die zaak door dat college is of zal worden betrokken.

Niet is komen vaststaan dat mr. Y, kantoorgenoot van mr. X, bij de behandeling van de zaak is betrokken. Het enkele, op naam van mr. Y (laten) verzorgen van niet-inhoudelijke administratieve handelingen als het doorsturen van processtukken en het oproepen voor een zitting, kan niet als een betrokkenheid van mr. Y bij de zaak worden aangemerkt. Er is dan ook door mr. X niet in strijd met Gedragsregel 34 lid 2 gehandeld. Ook anderszins is er geen aanleiding om het optreden van mr. X als tuchtrechtelijk onjuist aan te merken. Met name acht de raad de hiervoor genoemde omstandigheden onvoldoende zwaarwegend voor een gegronde vrees dat het de Raad van Tucht bij de beslissing in de zaak van klager aan onpartijdigheid en onbevangenheid zal ontbreken.

Ook klachtonderdeel (b) is ongegrond.

Ten overvloede merkt de raad op dat het kantoor van mr. X er verstandig aan doet klagers in een vroegtijdig stadium op openhartige wijze in kennis te stellen van het protocol dat geldt indien de beklaagde accountant zich voor rechtsbijstand wendt tot een kantoorgenoot van mr. Y.

 

Volgt

Ongegrondverklaring.

Download artikel als PDF

Advertentie