Hof van Discipline, 23 augustus 2004, nr. 3997
(mrs. Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Bijvanck, Sterk, Fiévez en De Ruuk) Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch, 15 december 2003
(mrs. Houterman, Peeters, Kneepkens, De Bont en Caudri)
Tegenstrijdige belangen.
– Advocatenwet artikel 46 (1.3 Geheimhoudingsplicht; 2.4.2 Tegenstrijdige belangen van verschillende cliënten; 3.1 Vrijheid van handelen; 3.2 Grenzen aan die vrijheid)
– Gedragsregel 7
Feiten
De maatschap Z is van medio 2000 tot april 2001 opgetreden voor A. In november 2000 is mr. X de belangen gaan behartigen van B in een geschil tegen A. Er volgden enige procedures waarbij ook de Ondernemingskamer was betrokken.
Op 13 september 2001 diende mr. X namens B een faillissementsaanvraag in tegen A, waarbij als steunvordering gebruikgemaakt werd van een vordering die de maatschap Z claimde te hebben op A, zulks wegens nog openstaande declaraties. Bij brief van 15 oktober 2001 berichtte mr. X namens B aan A dat de faillissementsaanvraag werd ingetrokken. Nadien kwam een vaststellingsovereenkomst tot stand tussen B en A, waarbij de onderneming van A verkocht werd aan C en de aandelen in A aan klager, waarbij klager tot directeur van A werd benoemd. B was van oordeel dat A de vaststellingsovereenkomst niet nakwam, hetgeen volgens B tot gevolg had dat hij een vordering kreeg op A. Bij verzoekschrift van 13 november 2001 vroeg de maatschap Z het faillissement van A aan, daarbij stellende dat hij op A een vordering had uit hoofde van openstaande declaraties.
Mr. X is per 1 januari 2002 als advocaat in dienst getreden bij de maatschap Z. Mr. X heeft op 25 februari, 28 februari en 5 april daaropvolgend brieven geschreven aan de advocaat van A, zulks namens B, in verband met de vordering die B stelde te hebben op A.
Inhoud van de klacht
1. Mr. X heeft bij het aanvragen van het faillissement van A ten onrechte met maatschap Z samengewerkt en aldus de vordering die maatschap Z op A stelde te hebben als steunvordering gebruikt. Mr. X was zeker op dat moment reeds bekend met het feit dat hij per 1 januari 2002 bij maatschap Z in dienst zou treden.
2. Mr. X is, nadat hij als advocaat bij maatschap Z in dienst is getreden, de belangen van B tegen A blijven behartigen, terwijl voorheen maatschap Z de belangen van A waarnam. Dit betekent dat mr. X gebruikmaakt, althans gebruik kan maken, van de wetenschap die maatschap Z over A heeft.
Overwegingen van de raad
De raad stelt voorop, dat bij de beoordeling van klachten over het optreden van een advocaat van een tegenpartij ervan behoort te worden uitgegaan, dat die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen van zijn cliënten te behartigen op de wijze die hem – in overleg met zijn cliënten – passend voorkomt, en dat deze vrijheid niet ten gunste van een tegenpartij – zoals in casu klager – mag worden beknot, tenzij daarbij de belangen van klager nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. In het licht van dit uitgangspunt zal de raad de klacht in de onderhavige zaak hierna beoordelen.
Ten aanzien van klachtonderdeel 1
Als advocaat van de tegenpartij van A behoeft mr. X geen verantwoording af te leggen over de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënte behartigde en op welke wijze hij kennis kreeg van het feit dat maatschap Z een vordering pretendeerde te hebben op A. Dit onderdeel van de klacht zal als ongegrond moeten worden afgewezen.
Ten aanzien van klachtonderdeel 2
Vaststaat dat maatschap Z de belangen van A behartigde tot april 2001. Vaststaat voorts dat eerst veel later de vaststellingsovereenkomst tussen B en A totstandkwam. Niet is gesteld noch gebleken dat maatschap Z enige bemoeienis heeft gehad met het totstandkomen van die overeenkomst. Weliswaar moet klager als directeur van A erop kunnen vertrouwen dat informatie die destijds vertrouwelijk aan maatschap Z werd verstrekt niet aan de advocaat van de tegenpartij, in casu mr. X, bekend wordt maar klager heeft niet aangetoond welke (vertrouwelijke) informatie maatschap Z had kunnen geven aan mr. X, terwijl ook niet is komen vaststaan dat mr. X enige (vertrouwelijke) informatie heeft verkregen die hij in zijn positie niet had mogen gebruiken. Dat klemt temeer nu de rechtsbijstand die maatschap Z tot medio 2001 heeft verleend aan A betrekking had op het toen spelende arbeidsgeschil tussen A en klager. Maar veeleer is aannemelijk dat, gezien de ontwikkelingen tussen de diverse vennootschappen, met name onder meer het feit dat B enige tijd bestuurder van A is geweest, B en dus mr. X de nodige kennis over A uit dien hoofde had. In deze omstandigheden acht de raad dit onderdeel van de klacht ongegrond.
Volgt
Verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.
Overwegingen van het hof
De eerste grief betreft het eerste onderdeel van de klacht en houdt in dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat mr. X niet zou hebben samengespannen met maatschap Z bij de faillissementsaanvragen, waarbij klager erop wijst dat voldoende zekerheid was gesteld. Deze grief faalt. Mr. X heeft gesteld dat hij het in het belang van zijn cliënte B oordeelde dat het faillissement van klager zou worden uitgesproken. Gelet op de hem toekomende vrijheid bij de behartiging van de belangen van zijn cliënte, stond het mr. X vrij de naar zijn oordeel daartoe geëigende maatregelen te nemen, daaronder begrepen het (doen) indienen van een faillissementsrequest en het zoeken naar steunvorderingen. Dat hij daarbij heeft samengewerkt met maatschap Z, die op grond van eerder aan klager verleende rechtsbijstand aanspraak maakte op betaling van nog openstaande declaraties, is niet verwijtbaar. Hierbij is niet relevant dat mr. X voornemens was als advocaat in dienst te treden bij maatschap Z en dat klager de betreffende vorderingen bestreed en/of daarvoor zekerheid had gesteld. De tweede grief houdt in dat de raad ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen tegenstrijdig belang was op grond waarvan mr. X niet langer voor B mocht optreden. Het hof stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat mr. X door zijn indiensttreding als advocaat bij maatschap Z per 1 januari 2002 partner is geworden van diegenen die voordien als advocaten van klager waren opgetreden, op zich niet meebrengt dat mr. X niet langer de belangen van B in de op dat moment bestaande geschillen met klager zou mogen behartigen. Uitgangspunt hierbij is dat, zoals ook de raad heeft overwogen, klager erop moet kunnen (blijven) vertrouwen dat informatie die zij indertijd vertrouwelijk aan haar advocaten heeft verstrekt niet bekend wordt aan haar wederpartij B. Mr. X heeft betwist dat er sprake was van vertrouwelijke informatie als hier bedoeld, waarbij hij heeft gewezen op het feit dat B op 30 november 2000 door de Ondernemingskamer is benoemd tot (mede)bestuurder van klager en uit dien hoofde de nodige informatie over klager heeft verkregen. Gelet op deze betwisting en in aanmerking nemende dat uit hetgeen is gesteld en gebleken niet volgt dat – en welke – vertrouwelijke door klager verstrekte en niet aan B bekende informatie ten kantore van maatschap Z voorhanden was, lag het op de weg van klager aan te geven om welke informatie het hierbij zou kunnen gaan. Klager heeft hierover echter niets gesteld. Het hof komt dan ook tot de slotsom dat niet kan worden vastgesteld dat mr. X als advocaat van B gebruikgemaakt heeft althans gebruik zou kunnen maken van wetenschap die maatschap Z over klager heeft en die niet reeds voorafgaande aan de overgang van mr. X naar maatschap Z bekend was aan B.
Volgt
Bekrachtigt de beslissing van de raad.