Raad van Discipline Arnhem, 5 juli 2004
(mrs. Zweers, Dam, Harenberg, Van de Loo en Poelmann)
Omstandigheden waaronder het een advocaat niet vrijstaat zich wegens gebrek aan vertrouwen terug te trekken. De advocaat die zich terugtrekt dient dat in neutrale bewoordingen te melden aan de wederpartij en de rechter.
– Advocatenwet artikel 46 (1 De zorg voor de cliënt; 1.1 Beleidsvrijheid)
– Gedragsregels 4, 9 (leden 2 en 3)
Feiten
Mr. X staat klager bij in een erfeniskwestie, met als wederpartij diens vader. De rechtbank gelast een comparitie van partijen die wegens de gezondheidstoestand van de vader in zijn huis plaatsvindt. Nadien wordt een nieuwe comparitie gelast, waarna mr. Y, optredend voor de vader, aan mr. X laat weten ervan uit te gaan dat behoudens tegenbericht die comparitie wederom ten huize van de vader plaatsvindt. Klager laat daarop aan mr. X weten dat hij grote moeite had met de comparitie ten huize van de vader en om die reden er niet nogmaals mee wil instemmen tenzij de vader een medische indicatie produceert. Mr. X laat op zijn beurt aan klager weten daar niet aan mee te willen werken omdat dat als dwarsliggerij wordt ervaren waarop klager aan mr. X het adres van de rechtbank vraagt en zelf een brief aan de rechtbank schrijft om te laten weten dat hij eerst een medische verklaring wenst. Is die aanwezig, aldus de klager in zijn brief, dan zou de comparitie in elk geval op een neutraal adres moeten plaatsvinden. en laat per kerende post weten zich aan de zaak te zullen onttrekken. In die brief verwijst hij naar een eerdere brief waarin hij zijn bezwaren tegen de plannen van klager uiteenzette en voegt daaraan toe dat er geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat er een zodanige vertrouwensbreuk bestaat dat hij niet meer in staat moet worden geacht de belangen van klager naar behoren te behartigen. Een kopie van die brief zendt hij aan de rechtbank, met het verzoek de zaak op de rol te plaatsen zodat hij zich aan de zaak kan onttrekken en eveneens aan mr. Y, de raadsman van de vader. Klager wordt vervolgens door een nieuwe advocaat bijgestaan; de comparitie gaat alsnog door, bij gebreke van een medische verklaring in het gebouw van de rechtbank. De klacht houdt in dat mr. X zich aan de zaak heeft onttrokken zonder dat daar aantoonbare conflicten aan vooraf waren gegaan, dat die onttrekking geschiedde op een cruciaal moment in de procedure terwijl mr. X wist dat klager op dat moment voor drie weken naar het buitenland zou afreizen, zonder behoorlijk overleg met klager over de implicaties van zijn besluit en ten slotte dat mr. X mr. Y over het conflict heeft ingelicht.
Overwegingen
De raad heeft zich allereerst gebogen over de vraag of in het verschil in waardering tussen mr. X en klager van diens verlangen van een medische verklaring alvorens in te stemmen met een andere locatie voor de comparitie van partijen voldoende aanleiding kan zijn gelegen tot een breuk in het vertrouwen. De raad acht klagers wens op zichzelf niet onbegrijpelijk en kan dan ook, zeker gezien het feit dat zich niet eerder problemen tussen klager en mr. X hadden voorgedaan, niet goed begrijpen waarom die wens door mr. X is uitgelegd als zand strooien in de machine en voor hem aanleiding is geweest zich als raadsman terug te trekken. Wanneer dan toch moet worden aanvaard dat het voor mr. X persoonlijk, gezien zijn kennelijke beleving van de verhouding tussen partijen, niet langer mogelijk was klager naar behoren bij te staan, dan had hij er beter op toe moeten zien dat klager voldoende gelegenheid zou hebben gehad om een opvolgend advocaat te vinden alvorens de wederpartij te informeren en zich in de procedure te onttrekken, zeker ook gezien klagers op handen zijnde vertrek naar het buitenland. Mr. X had bedacht moeten zijn op de reële kans dat klager zijn brief van 25 oktober 2002 – een vrijdag – nog niet had ontvangen toen hij zijn brief van 28 oktober 2002 aan de rechtbank verzond, en nader met klager moeten overleggen toen hij werd geconfronteerd met het feit dat die brieven elkaar gekruist hadden. Zodanig overleg was sowieso noodzakelijk omdat, wanneer klager zich door de brief van mr. X van 25 oktober van het schrijven van een brief aan de rechtbank had laten weerhouden, zij zich evengoed op gespannen voet tot elkaar zouden zijn gaan verhouden. Mr. X had zeker niet, door toezending van zijn redengevende brief aan klager d.d. 29 oktober 2002 aan de wederpartij en de rechtbank, van de redenen van zijn onttrekking blijk mogen geven maar hij had zich naar buiten toe in neutrale bewoordingen moeten uitlaten. Wanneer hij dat achterwege had gelaten had hij kunnen voorkomen dat de wederpartij voortijdig zou aansturen op een vonnis zonder tweede comparitie zoals kennelijk is geschied.
Mr. X zou met klager hebben kunnen overleggen over de wijze waarop mr. Y geantwoord diende te worden, bijvoorbeeld door te berichten dat klager zich niet zonder meer met diens verzoek kon verenigen, maar dat het hem vrijstond zich met een verzoek terzake tot de rechtbank te wenden. Daarmee zou mr. X bereikt hebben dat hetgeen zich in de relatie tussen hem en zijn cliënt had voorgedaan niet buiten de vertrouwelijkheid van die relatie bekend was geworden. De rechtbank, die inmiddels met het standpunt van klager op de hoogte was, had vervolgens zonder verdere tussenkomst van mr. X een afweging kunnen maken.
De raad is samenvattend van oordeel dat voor de haastige besluitvorming van mr. X onvoldoende aanleiding bestond en dat mr. X bij de uitvoering van dat besluit tekort is geschoten in de zorgvuldigheid die een advocaat jegens zijn cliënt dient te betrachten, met als gevolg dat klagers belangen bij vertrouwelijkheid omtrent hun meningsverschil en voldoende tijd voor een zorgvuldige overdracht nodeloos zijn geschaad. De klacht is dan ook gegrond.
Beslissing van de raad
De klacht is gegrond. Aan mr. X wordt de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd.
Noot:
De onttrekking door de procureur is geregeld in hoofdstuk 8 van het Landelijk Rolreglement. Paragraaf 8.1 bepaalt dat de onttrekking plaatsvindt door een bericht aan de rechter, met een briefje als er een schriftelijke rol is en anders ter zitting. Het Rolreglement schrijft daarnaast voor dat de procureur daarbij dient aan te geven dat hij zijn opdrachtgever over de gevolgen van een en ander (te vinden in de rest van hoofdstuk 8 van het Rolreglement) heeft geïnformeerd. Die verplichte informatieverstrekking is terug te voeren op Hoge Raad 2 februari 2001, NJ 2002/372, waarin is vastgesteld dat de rechtsverhouding tussen procureur (advocaat) en cliënt met zich meebrengt dat de zich onttrekkende procureur de consequenties op een behoorlijke wijze aan zijn – dan voormalig geworden – opdrachtgever schetst. De vraag hoe deze aansporing tot een correcte uitvoering van de overeenkomst van opdracht tussen advocaat en cliënt terecht is gekomen in een reglement van louter rechtsvorderlijke aard laat ik buiten beschouwing, evenals de vraag of er processuele consequenties kunnen volgen indien een procureur deze aansporing aan zijn laars lapt. Waar het om gaat is dat de opdracht om een en ander ‘aan te geven’ bij de mededeling van de onttrekking in de praktijk door advocaten wel eens wordt opgevat als een vraag om ook iets over de redengeving op papier te zetten. Wellicht is het mr. X in deze casus ook zo vergaan en de raad legt er mijns inziens terecht de vinger op dat mr. X ongelijk had door over de vertrouwensbreuk aan de rechtbank en de wederpartij rapport uit te brengen. Tot zover is de beslissing goed te volgen. Dat is wat lastiger bij een ander aspect, waarbij de raad de eigenlijke beslissing van mr. X dat hij zich diende terug te trekken beoordeelt. De cliënt heeft een bepaald verlangen, de advocaat is het daar niet mee eens en raadt de door de cliënt gewenste weg af, en de cliënt doet het tóch. Ook als het onderwerp van discussie voor de buitenstaanders futiel voorkomt, ook als de vraag zich opdringt of de advocaat misschien niet wat tactvoller had kunnen manoeuvreren, zelfs als de buitenstaander de zienswijze van de advocaat wel wat erg star vindt, in al die gevallen blijft overeind dat er een verschil van inzicht over de aanpak bestaat. Het is dan eigenlijk alleen de advocaat zelf die kan beoordelen of hij nog goed kan functioneren en het lijkt mij ondanks deze uitspraak nog steeds alleen maar wijs te noemen, wanneer een advocaat die daaraan twijfelt en dus meent zijn rol als adviseur en procesbewaker niet meer naar behoren te kunnen vervullen zich terugtrekt. Een tandarts boort ook niet prettig als hij ziet aankomen dat zijn patiënt aan zijn arm gaat trekken. Die vrijheid is onontbeerlijk voor de onafhankelijkheid van de advocaat. Indertijd, in de Ereregels, werd nog gerept van de advocaat die ‘de leiding van de zaak’ had en zich diende terug te trekken wanneer hij voelde dat hij die greep niet meer had, de huidige Gedragsregels zijn in wat mildere bewoordingen toch even strikt. Regel 9 lid 2 zegt dat advocaat zich dient terug te trekken indien er een verschil van inzicht bestaat over de aanpak van de zaak dat niet kan worden opgelost. Er past hoogstens een marginale toetsing bij, in die zin dat een advocaat zich niet met een onwaarschijnlijke smoes aan de zaak kan onttrekken en aldus zijn cliënt met een probleem, financieel omdat een andere advocaat zich in de zaak moet inwerken of anderszins, opzadelt. In het onderhavige geval is de raad van mening dat de advocaat er nog wel wat meer werk van had moeten maken voordat hij zijn beslissing nam. Zou dat als algemene aanbeveling moeten worden opgevat, dan meen ik dat het accent wat te veel komt te liggen op de op zichzelf respectabele contractuele relatie, die zeker verplichtingen voor de opdrachtnemer – de advocaat – met zich meebrengt maar wordt onvoldoende recht gedaan aan de noodzaak dat een advocaat zijn onafhankelijkheid ten opzichte van zijn cliënt blijft behouden.
GJK.