Raad van Discipline Amsterdam, 26 april 2004

(mrs. Van Bennekom, Van den Biesen, Gaasbeek-Wielinga, Röttgering en Verweel-Stokman)

Voorzitter Raad van Discipline Amsterdam, 24 september 2003

(mr. A.H. Kist)

 

Redelijke termijn waarbinnen een klacht moet zijn ingediend. Redenen om indiening van een klacht uit te stellen, gelegen in het afwachten van de uitkomst van een procedure, waarin men afhankelijk blijft van de advocaat tegen wie de klacht zich zou moeten richten.

– Advocatenwet artikel 46g, 46h (6 Tuchtprocesrecht)

(Redelijke termijn voor het indienen van een klacht; ontvankelijkheidseisen)

 

Feiten

Klager heeft in februari 1997 mr. X ingeschakeld naar aanleiding van een aanzegging van de gemeente A om in zijn koffiehuis de verkoop van (soft)drugs te staken.

Mr. X heeft een bezwaarschrift ingediend dat ongegrond wordt verklaard. Daartegen stelt hij beroep in. Tegen een aankondiging tot onmiddellijke tenuitvoerlegging heeft mr. X een voorlopige voorziening gevorderd.

De voorlopige voorziening wordt afgewezen, en bij dezelfde uitspraak wordt het beroep ongegrond verklaard. Tegen de ongegrondverklaring heeft mr. X op nader aan te voeren gronden hoger beroep ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling heeft bij uitspraak van 30 januari 1998 het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet-tijdig indienen van nadere gronden. Op 4 februari 1998 heeft mr. X tegen die uitspraak verzet aangetekend.

Op 21 januari 1997 werd aan klager een (beperkte) exploitatievergunning verstrekt.

 

Klacht

De klacht houdt in dat mr. X gehandeld heeft in strijd met artikel 46 van de Advocatenwet omdat hij de belangen van klager niet naar behoren heeft behartigd door niet-tijdig nadere gronden aan te voeren en ter zitting verstek te hebben laten gaan. Voorts wordt geklaagd over de hoogte van het honorarium voor werk dat zonder resultaat is gebleven, en over het feit dat mr. X niet is opgekomen tegen de (beperkte) exploitatievergunning van 21 januari 1997.

 

Voorzittersbeslissing

In eerste instantie wordt de zaak afgedaan bij voorzittersbeslissing; de voorzitter overweegt dat de klacht pas op een dekenspreekuur van 11 juli 2002 bij de deken is ingediend, terwijl de verweten gedragingen of nalatigheden dateren van 1997/1998. Nu klager, ondanks herhaald verzoek, geen bijzondere omstandigheden naar voren heeft gebracht die dit tijdsverloop aanvaardbaar zouden kunnen maken wordt hij kennelijk niet-ontvankelijk geacht, en wijst de voorzitter op die grond de klacht af.

 

Verzet

Van de voorzittersbeslissing komt klager in verzet. Als grond voor het verzet wordt aangevoerd dat klager ruim 4,5 jaar heeft gewacht met het indienen van zijn klacht omdat hem door mr. X in het vooruitzicht was gesteld dat, indien de zaak uiteindelijk door klager zou worden verloren in die zin dat klager geen (nieuwe) coffeeshopvergunning zou krijgen, de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van mr. X de schade zou vergoeden. Pas nadat die zaak verloren was gegaan en de verzekeraar in januari 2002 elke vergoedingsplicht van de hand had gewezen heeft klager zich tot de deken gewend.

 

Overwegingen van de raad

De raad stelt vast dat in 1997 bij mr. X op kantoor door deze met klager de fout al is vastgesteld, erkend en besproken. Gelet op hetgeen tussen klager en mr. X steeds is besproken acht de raad het wel aannemelijk dat klager, voor mr. X kenbaar, steeds een koppeling heeft gelegd tussen het eventueel indienen van een klacht en de afloop van de nog lopende procedures. De raad acht het ook begrijpelijk dat klager, zolang hij nog vertrouwen in mr. X bleef stellen als zijn raadsman, het indienen van een klacht voorlopig achterwege heeft gelaten. Mr. X beroept zich erop klager te hebben voorgelicht over de systematiek van het klachtrecht en het aspect van termijnoverschrijding; nu die voorlichting wordt betwist, komt het voor risico van mr. X dat hij die voorlichting in dit opzicht niet kan bewijzen. Op deze grond wordt het verzet van klager gegrond verklaard, en is hij ontvankelijk in zijn tegen mr. X gerichte klachten. Vervolgens komt de raad tot een inhoudelijk oordeel over die klachten. Met betrekking tot het niet-tijdig aanvullen van de gronden van het appèl staat dit verzuim door erkenning vast. De bewaking van termijnen is een essentiële taak van een advocaat, en het verzuim is dus tuchtrechtelijk verwijtbaar.

De klacht over het nalaten van het mededelen van een zittingsdatum en over het verstek laten gaan tijdens de behandeling treft geen doel, omdat de Afdeling, wegens het ontbreken van de aanvullende gronden, de zaak zonder zitting heeft afgedaan.

Klager wordt niet-ontvankelijk verklaard in een ‘klacht’ die bestaat uit de betwisting van de verschuldigdheid van de declaraties in verband met de kwaliteit van de geleverde werkzaamheden. Een oordeel over zo’n betwisting is voorbehouden aan de civiele rechter, zodat klager op dit onderdeel niet-ontvankelijk is. Met betrekking tot de vergunningverlening op 21 januari 1997 wordt vastgesteld dat mr. X onweersproken heeft gesteld dat hij daar niet van op de hoogte was; klager was dat wel en had mr. X moeten informeren. Nu hij dit niet heeft gedaan kan met betrekking hiertoe aan mr. X geen verwijt worden gemaakt. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

 

Volgt

– gegrondverklaring van het verzet;

– niet-ontvankelijkverklaring van klager met betrekking tot het klachtonderdeel ten aanzien van betwisting van de verschuldigdheid van declaraties, en ontvankelijkheid met betrekking tot de overige klachtonderdelen;

– gegrondverklaring van het klachtonderdeel ten aanzien van het verzuim tot tijdige indiening van aanvullende gronden;

– ongegrondverklaring van de overige klachtonderdelen;

– oplegging van de maatregel van waarschuwing.

Download artikel als PDF

Advertentie