Raad van Discipline Amsterdam, 29 maart 2004
(mrs. De Groot, Goppel, De Meyere, Romijn en De Regt)
Een advocaat behoeft niet expliciet toestemming van de cliënt te vragen, wanneer een kantoorgenoot wordt ingeschakeld voor het verrichten van eenvoudige handelingen.
Overleg is wel geboden wanneer het gaat om het overnemen van een zitting
Uit de aard van het tuchtrecht vloeit voort dat een advocaat tegen wie een klacht is ingediend, ter zitting behoort te verschijnen om zich te verantwoorden en eventuele vragen van de raad te beantwoorden. Door niet te verschijnen toont een advocaat dat hij onvoldoende begrip heeft voor de functie van het tuchtrecht en het vertrouwen dat het publiek in de advocatuur moet kunnen stellen. Dit dient in de strafmaat te worden meegewogen.
– Advocatenwet artikel 46 (1.2 De vereiste communicatie met de cliënt; 6 Tuchtprocesrecht)
– Gedragsregels 1, 4 en 8
Feiten, inhoud van de klacht
Klager heeft zich tot mr. X gewend in verband met de beëindiging van de samenwoning van klager en zijn partner. Daarbij komen de boedelscheiding aan de orde en het treffen en naleven van een omgangsregeling met betrekking tot het minderjarige kind van partijen. Partijen hebben indertijd gezamenlijk mr. X gevraagd een convenant op te stellen waarin onder meer werd vastgelegd dat zij gezamenlijk het ouderlijk gezag over de minderjarige zouden uitoefenen. Bovendien is in dat convenant vastgelegd dat de zaken die zich in de echtelijke woning bevonden in onderling overleg waren verdeeld. De partner van klager heeft zich naderhand, toen discussie ontstond over een omgangsregeling, tot een andere advocaat gewend; mr. X is de belangen van klager blijven behartigen. Mr. X heeft op enig moment een kort geding aanhangig gemaakt gericht op nakoming van de omgangsregeling. Daags voor de mondelinge behandeling heeft mr. X, tezamen met een kantoorgenoot, mr. A, een bespreking gehad met klager. Hij heeft er bij die gelegenheid op aangedrongen dat alsnog zou worden gestreefd naar een minnelijke regeling en uiteindelijk is afgesproken dat mr. X alsnog een voorstel aan de wederpartij zou doen. Mr. A heeft de volgende dag telefonisch contact met de advocaat van de wederpartij gezocht en een voorstel gedaan. Vervolgens heeft mr. X zelf weer klager opgebeld en datzelfde voorstel besproken, waarbij hij gezegd heeft dat het voorstel van de wederpartij afkomstig was. Dat voorstel is vervolgens door beide partijen geaccepteerd maar nadien zijn nieuwe problemen over de uitvoering ontstaan waarna klager zich tot een andere advocaat heeft gewend.
De klacht houdt in dat mr. X:
a) tegen klager gelogen heeft door hem ten onrechte voor te houden dat er door de wederpartij een voorstel was gedaan om onderling tot overeenstemming te komen terwijl integendeel het initiatief om tot een regeling te komen van mr. X zelf was uitgegaan, zulks om niet naar de rechtbank te hoeven gaan;
b) klager verkeerd geadviseerd heeft door, toen klager zijn zoontje niet op het afgesproken tijdstip terug naar de moeder wilde brengen omdat hij haar overspannen achtte, hem aan te bevelen zulks inderdaad niet te doen;
c) aan klager toegezegd heeft zelf als advocaat op te treden, maar zijn kantoorgenoot de werkzaamheden heeft laten verrichten waardoor communicatiestoornissen zijn opgetreden die tot gevolg hebben gehad dat de omgangsregeling uiteindelijk een kleinere omvang kreeg dan in het convenant was neergelegd en dan klager dacht;
d) klager een convenant heeft laten tekenen waarvan de inhoud niet juist was aangezien daarin stond dat de zaken die zich in de echtelijke woning bevonden verdeeld waren terwijl dat niet het geval was;
e) traagheid heeft tentoongespreid bij het opstellen van de declaratie en de overdracht van klagers dossier naar een andere advocaat. Bij de mondelinge behandeling van de zaak door de raad is mr. X niet aanwezig. Kort voor de zitting heeft hij aan de griffie laten weten dat hij niet zou verschijnen.
Beoordeling:
Onderdeel a) van de klacht
Het verdient voor een advocaat in het algemeen de voorkeur zaken in overleg, buiten de rechter om, te regelen. Van wie daartoe het initiatief uitgaat is niet wezenlijk van belang.Waar het om gaat is dat beide partijen erbij gebaat zijn, en dat zij ermee instemmen. Niet is komen vast te staan dat in casu mr. X een regeling in der minne heeft doorgedrukt met als enig of belangrijkste motief om uit eigenbelang de rechtbankzitting geen doorgang te hoeven laten vinden. Bij gebrek aan bewijs over dit motief, wordt onderdeel a) van de klacht ongegrond bevonden.
Onderdeel b) van de klacht
Uitgangspunt dient te zijn dat een advocaat zijn cliënt geen adviezen mag geven die in strijd met tussen partijen gemaakte afspraken zijn. In casu speelt dat klager van oordeel was gegronde redenen te hebben om zijn kind niet aan de moeder toe te vertrouwen. Indien een advocaat zijn cliënt daarin kan volgen, is niet klachtwaardig dat hij hem adviseert om te doen wat hem het best lijkt.Wel dient hij daarbij zijn cliënt op de mogelijke risico’s te wijzen. De klacht behelst niet dat mr. X niet op eventuele risico’s heeft gewezen, zodat onderdeel b) van de klacht ongegrond wordt bevonden. Daaromtrent is ook niets komen vast te staan.
Onderdeel c) van de klacht
Niet ongebruikelijk is dat een advocaat een kantoorgenoot inschakelt om iets in een zaak te doen. Zolang dit beperkt blijft tot eenvoudige handelingen, behoeft hij daarvoor niet de expliciete toestemming van zijn cliënt te vragen. Het overnemen van een zitting behoort wel in overleg met de cliënt plaats te vinden. Niet is komen vast te staan dat het aan dit overleg heeft ontbroken. Uiteraard behoort de communicatie goed te verlopen en dient de cliënt van het overnemen geen enkel nadeel te ondervinden. Door mr. X is erkend dat hij het voorstel zoals verwoord in het telefoongesprek van zijn kantoorgenoot mr. A met de advocaat van de wederpartij, niet goed heeft overgebracht waardoor klager akkoord is gegaan met een ongunstiger regeling. Onderdeel c) van de klacht is derhalve gegrond.
Onderdeel d) van de klacht
De ondertekening van het convenant met daarin de boedelverdeling is uit de door partijen naar voren gebrachte feiten niet duidelijk geworden. Derhalve is niet uit te maken hoe een en ander is verlopen zodat onderdeel c) van de klacht niet is komen vast te staan en derhalve ongegrond moet worden geoordeeld.
Onderdeel e) van de klacht
Tegen het verwijt van klager dat mr. X traagheid tentoongespreid heeft bij het opstellen van de declaratie en de overdracht van klagers dossier naar een andere advocaat, heeft mr. X niets ingebracht zodat onderdeel e) van de klacht gegrond wordt bevonden. De tuchtrechtspraak heeft mede tot functie het vertrouwen in de advocatuur te bevorderen. Daar hoort bij dat een advocaat het nodige in het werk stelt om de tuchtrechter zijn werk te laten doen. Uit de aard van het tuchtrecht vloeit voort dat een advocaat tegen wie een klacht is ingediend, ter zitting behoort te verschijnen om zich te verantwoorden en eventuele vragen van de raad te beantwoorden. Door niet te verschijnen toont een advocaat dat hij onvoldoende begrip heeft voor de functie van het tuchtrecht en het vertrouwen dat het publiek in de advocatuur moet kunnen stellen. Dit dient in de strafmaat te worden meegewogen, hetgeen meebrengt dat de raad terzake, alsmede (op grond van ? bew.) klagers antecedentenlijst, (voor ? bew.) de gegrond bevonden klachtonderdelen c) en e) de maatregel van berisping oplegt.
Beslissing
De Raad van Discipline verklaart de onderdelen a), b) en d) van de klacht ongegrond en verklaart de onderdelen c) en e) van de klacht gegrond. Aan mr. X wordt de maatregel van berisping opgelegd.
samenhangende uitspraken
In Advocatenblad 2005-5 zijn de uitspraken gepubliceerd van het Hof van Discipline 15 december 2003, nr. 3882, en Raad van Discipline Leeuwarden 17 juni 2003. De klacht in die zaak (p. 267) betreft hetzelfde feitencomplex als dat van een eerder gepubliceerde uitspraak, waarbij aan abusievelijk nummer 9260 is toegekend. Het betreft de beslissing van de Raad van Discipline Leeuwarden 17 juni 2003, Advocatenblad 2005-4 (p. 206).