Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 17 mei 2004
(mrs. Van Boven, Van den Dries, Hiebendaal, Meerman en Merens)
De strekking en reikwijdte van de klachtprocedure ex art. 14 e.v.Wet op de rechtsbijstand bij de Raad voor Rechtsbijstand is een geheel andere dan die van de klachtprocedure voorzien in de Advocatenwet. Een eerdere beslissing op een klacht door de Raad voor Rechtsbijstand staat daarom niet in de weg aan een latere inhoudelijke behandeling van die diezelfde klacht door de tuchtrechter.
– Advocatenwet artikel 46 (1.4.3 Andere verzuimen; 1.4.4 Niet verschijnen op een zitting)
– Gedragsregels 4 en 8
– Art. 14 e.v.Wet op de rechtsbijstand
Feiten
Mr. X staat klager bij in diens verzoek om als vluchteling te worden toegelaten in Nederland. Op maandag 10 juni staat een gehoor in bezwaar door de IND geagendeerd. Op vrijdag 7 juni blijkt mr. X dat hij dan verhinderd zal zijn in verband met een beschikbaarheidsdienst bij een AZC. Mr. X stuurt die vrijdag, laat in de middag, een fax aan de IND, klager en Vluchtelingenwerk waarin hij aangeeft dat hij verhinderd is om het gehoor in bezwaar bij te wonen. Aan Vluchtelingenwerk verzoekt mr. X direct telefonisch contact op te nemen met hem indien klager van mening zou zijn dat hij niet zonder de aanwezigheid van mr.X ter hoorzitting kan verschijnen. Klager verschijnt zonder bijstand van mr. X op die hoorzitting.
Op 20 juni wordt de beschikking houdende ongegrondheid van het bezwaar van klager naar het kantoor van mr. X gestuurd. Mr. X stelt tegen deze beschikking geen beroep in en hij licht klager over dat nietinstellen eerst in bij brief van 29 juli, nadat de beroepstermijn is verstreken. Klager dient over mr. X bij de Raad voor Rechtsbijstand een klacht in die gelijkluidend is aan de hierna te noemen klacht die hij later bij de deken tegen mr. X indient. De Raad voor Rechtsbijstand verklaart de klacht deels gegrond en legt aan mr. X de maatregel van waarschuwing op.
Klacht
Naast twee onderdelen die betrekking hebben op de manier waarop mr. X de zaak juridisch-inhoudelijk heeft behandeld (en die door de raad ongegrond worden verklaard) behelst de klacht: a. Mr. X heeft klager tijdens het gehoor in bezwaar aan zichzelf overgelaten. b. Mr. X heeft de beroepstermijn met betrekking tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift laten verstrijken en niet-tijdig beroep ingesteld tegen de afwijzende beslissing.
Verweer
Mr. X beroept zich op het ne bis in idem-beginsel nu dezelfde klacht
onderwerp is geweest van een klachtprocedure bij de Raad voor Rechtsbijstand. Mr. X acht klager dan ook niet-ontvankelijk in zijn klachten.
Mr. X heeft klager, zodra mogelijk, op de hoogte gesteld van het feit dat hij de zitting op 10 juni niet kon bijwonen en daarbij tevens Vluchtelingenwerk gevraagd contact met hem op te nemen indien klager niet alleen naar de zitting zou willen gaan. Mr. X zou in het laatste geval getracht hebben de zitting uit te stellen dan wel zelf ter zitting te verschijnen. Mr. X wijst erop dat klager, blijkens het proces-verbaal, niet zelf te kennen heeft gegeven aan de ambtelijke commissie dat hij rechtsbijstand zou wensen. De IND zou normaal gesproken zoveel als mogelijk aan de bezwaren van klager tegemoetgekomen zijn. Klager is dus niet in zijn belangen geschaad.
Hij erkent dat hij niet-tijdig tegen de beschikking van 20 juni beroep heeft ingesteld, dan wel heeft doen instellen.
Overwegingen van de raad
De raad overweegt vooreerst dat de klachtprocedure bij de Raad voor Rechtsbijstand als een eigenstandige klachtprocedure moet worden gezien, die niet bestreken wordt door het advocatentuchtrecht. De klachtprocedure bij de Raad voor Rechtsbijstand is van toepassing op advocaten die zijn ingeschreven bij die raad teneinde op basis van gefinancierde rechtsbijstand zaken voor rechtzoekenden te behandelen. In het kader van deze klachtprocedure kunnen er weliswaar maatregelen aan een advocaat worden opgelegd, doch deze maatregelen zijn niet tuchtrechtelijk van aard maar gericht op de al dan niet doorhaling van de inschrijving van advocaten door de Raad voor Rechtsbijstand, zoals bedoeld in art. 14 e.v.Wet op de rechtsbijstand. Toetsing door de Raad voor Rechtsbijstand geschiedt aan de hand van de door deze raad gehanteerde inschrijvingsvoorwaarden, niet aan de tuchtrechtelijke normen zoals vervat in artikel 46 Advocatenwet, bij welke normen de waarborging van een behoorlijke beroepsuitoefening met het oog op de belangen van de rechtzoekende de primaire doelstelling is.
De strekking en reikwijdte van de klachtprocedure bij de Raad voor Rechtsbijstand is derhalve een geheel andere dan die van het tuchtrecht zoals in de Advocatenwet voorzien, zodat het beroep op het ne bis in idem-beginsel faalt.
Blijkens de stukken in de onderhavige klachtzaak en het verhandelde ter zitting heeft mr. X de beschikbaarheidsdienst op 10 juni niet, dan wel niet tijdig dan wel onjuist, geagendeerd. Dit geeft blijk van een onzorgvuldige kantoororganisatie. Mr. X heeft klager, doordat hij hem eerst bij brief van vrijdag 7 juni op de hoogte heeft gesteld van het feit dat mr. X hem niet op maandag 10 juni kon bijstaan, voor een voldongen feit geplaatst en daarmee in strijd gehandeld met het op een behoorlijke wijze behartigen van de belangen van klager. De raad is van oordeel dat mr. X het daartoe had moeten leiden dat hij, indien hij de beschikbaarheidsdienst niet kon afzeggen, zich tijdig had moeten laten vervangen dan wel zelf tijdig om uitstel van het gehoor in bezwaar had moeten verzoeken om een behoorlijke behartiging van de belangen van klager te waarborgen. Mr. X heeft, door dit na te laten, tegenover klager in strijd met de op hem rustende zorgplicht gehandeld. Mr. X heeft erkend dat hij de beroepstermijn heeft laten verstrijken en derhalve niet-tijdig beroep heeft ingesteld dan wel doen instellen tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar van klager.Mr. X heeft aldus tegenover klager gehandeld in strijd met de op hem rustende zorgplicht.
Volgt
Berisping en de uitspraak dat mr. X jegens klager niet de zorgvuldigheid heeft betracht die een behoorlijke rechtshulpverlening betaamt.