Onvoldoende voorlichting over de financiële consequenties van de opdracht is in casu geen aanleiding tot matiging van de declaratie, omdat de uitgevoerde werkzaamheden toch door een advocaat verricht moesten worden en de cliënt derhalve geen nadeel heeft geleden.

 (Mrs. Jurgens, Thunnissen en Arnoldus-Smit)

 

Feiten

De cliënt betwist gehouden te zijn tot betaling van een declaratie van H 623,20. De dienstverlening was volgens hem onder de maat, omdat de advocaat niet of pas na lange tijd op vragen reageerde en afschriften van verzonden stukken in het geheel niet of pas na lang aandringen aan de cliënt toestuurde. Een opvolgend advocaat heeft bovendien extra kosten moeten maken om het dossier te verkrijgen. Een onderdeel van het bezwaar is dat de cliënt een voorschot blijkt te hebben betaald. Hij ontving de declaratie van H 623,20, toen hij om restitutie van het restant daarvan vroeg. De afspraak was evenwel dat de cliënt op de hoogte zou worden gesteld wanneer het voorschot verbruikt was.

De advocaat betwist dat hij onvoldoende zorg aan de zaak heeft besteed. Voor wat betreft het voorschot erkent hij dat in de opdrachtbevestiging vermeld stond, dat hij overleg zou hebben met de cliënt over een nieuw voorschot, als het gestorte voorschot verbruikt dreigde te raken.

 

Beoordeling

De commissie stelt allereerst vast dat de advocaat ter zitting heeft

erkend dat hij heeft nagelaten de cliënt tijdig te informeren omtrent de overschrijding van het voorschot. De commissie is dan ook van oordeel dat de klacht van de cliënt op dit punt, zeker bezien in het licht van de overgelegde opdrachtbevestiging, gegrond is. Uit deze conclusie volgt evenwel niet dat de cliënt dientengevolge schade heeft geleden. Redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de kosten die na het verbruiken van het voorschot zijn gemaakt door de cliënt ook gemaakt hadden moeten worden indien hij voortijdig van advocaat was gewisseld. Bovendien hebben deze betrekking op werkzaamheden die niet worden betwist.

De commissie stelt voorts vast dat de termijn waarop het dossier aan de opvolgend advocaat is overgedragen niet onredelijk lang is geweest, terwijl evenmin aannemelijk is gemaakt dat deze overdracht extra kosten met zich heeft meegebracht. Meer in het algemeen geldt ten aanzien van de bezwaren van de cliënt over de dienstverlening van de advocaat dat niet aannemelijk is geworden dat er gebreken in de dienstverlening zijn geweest zoals door de cliënt gesteld. De commissie is voorts van oordeel dat de hoogte van de declaratie(s) zeker in verhouding tot de verrichte werkzaamheden haar niet onredelijk of bovenmatig voorkomt, zodat de klachten van de cliënt op deze punten ongegrond zijn.

Met betrekking tot de buitengerechtelijke incassokosten overweegt de commissie als volgt. De commissie is van oordeel dat de advocaat – mede gelet op de gemaakte afspraken – onvoldoende heeft gecommuniceerd met de cliënt over zijn bezwaren tegen de declaratie. Onder de gegeven omstandigheden was het ter incasso uit handen geven naar het oordeel van de commissie niet de geëigende weg om de declaratie voldaan te krijgen. De commissie acht dan ook geen termen aanwezig om een vergoeding van deze kosten toe te kennen en ziet in de wijze waarop de advocaat de klacht van de cliënt heeft behandeld aanleiding te bepalen dat de advocaat de cliënt het klachtengeld dient te vergoeden.

De commissie is op grond van artikel 2, lid 1 van het Reglement niet bevoegd een uitspraak te doen over vorderingen tot vergoeding van rente indien zij beslist bij wege van bindend advies. Op grond van het voorgaande is de commissie van oordeel dat de klacht ten dele gegrond is.

 

Beslissing

Het door de cliënt verlangde wordt afgewezen. De advocaat dient een bedrag van H 90 aan de cliënt te vergoeden ter zake van het klachtengeld.

Overeenkomstig het reglement van de commissie is de advocaat aan de commissie als bijdrage in de behandelingskosten een bedrag verschuldigde van H 115.

Met inachtneming van het bovenstaande wordt het depotbedrag als volgt verrekend.

Aan de cliënt wordt een bedrag van H 90 gerestitueerd.

Aan de advocaat wordt een bedrag van H 418,20 (623,20 minus H 90 minus H 115) overgemaakt.

Het restant van H 115 verblijft aan de commissie.

De commissie wijst het meer of anders verlangde af.

 

Noot

Het loopt goed af voor de advocaat, maar men kan in deze uitspraak zien hoe belangrijk het is om zorgvuldig met de financiële kant van de zaak om te gaan. Gedragsregel 26 wordt nog eens ter lezing aanbevolen. Daar wordt bepaald dat een advocaat de financiële consequenties van zijn werkzaamheden met zijn cliënt dient te bespreken en hem op de hoogte moet stellen zodra hij voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan hij aanvankelijk tegenover de cliënt had geschat. Wie met voorschotten werkt wekt al gauw de indruk dat daarmee ook een taxatie wordt verstrekt van de te maken kosten, waar de advocaat in dit geval nog een schepje bovenop had gedaan door – op zichzelf buitengewoon correct – met zijn cliënt af te spreken dat hij het zou laten weten wanneer het voorschot op dreigde te raken. Zijn nalatigheid had geen civielrechtelijke consequenties omdat, naar de commissie overweegt, de vervolgens uitgevoerde werkzaamheden anders door een andere advocaat hadden moeten worden gedaan en er dus geen schade is geleden. Men kan zich echter voorstellen, zeker in het kader van een bindend advies, dat een dergelijke nalatigheid toch tot een zekere matiging zou kunnen leiden.

GJK

Download artikel als PDF

Advertentie