Hof van Discipline, 20 december 2004, nr. 4144

(mrs. Zwitser-Schouten, Heidinga, Van Houtum, Knottnerus en Homveld)

Raad van Discipline Arnhem, 5 juli 2004

(mrs. Zweers, Dam, Knüppe, Van de Loo en Poelmann)

 

De kantoornaam ‘Advocaten en Promotoren’ geeft een misleidende voorstelling van zaken en komt daardoor in strijd met de Samenwerkingsverordening. Een kantoornaam die de indruk wekt van een samenwerkingsverband tussen advocaten en mediators/scheidingsbemiddelaars/ artsen die geen advocaat zijn, komt eveneens in strijd met die verordening.

– Samenwerkingsverordening artikelen 1, 2, 3, 4, 6 en 7

– Gedragsregel 29

 

Feiten

Mr. X bericht de deken dat hij zich gevestigd heeft onder de naam ‘Socrates Advocaten & Promotoren’ en dat op zijn kantooradres eveneens mr. A kantoor houdt als advocaat/scheidingsbemiddelaar. Mr. X en mr. A zijn beiden gecertificeerde NMI-mediators en als zodanig staan zij ook op hun gezamenlijke briefpapier vermeld. De Raad van Toezicht informeert bij mr. X naar de betekenis van de term ‘promotoren’. Mr. X geeft als toelichting dat hij deze naam hanteert in relatie met de filosofie van Socrates. In combinatie met zijn activiteiten als advocaat tracht hij talenten bij mens en organisatie te ontdekken en te stimuleren door middel van een socratische vraagmethode.

 

Dekenbezwaar

Mr. X oefent de advocatenpraktijk uit onder de naam ‘advocaten en promotoren’ en hij gebruikt die vermelding op zijn briefpapier, in telefoongesprekken en in reclame-uitingen mede op en aan zijn kantoorgebouw (in de vorm van lichtreclame). Het hanteren van de naam ‘promotoren’ is in strijd met de Samenwerkingsverordening (met name de artikelen 4 en 7) alsook met Gedragsregel 29. Ter toelichting stelt de deken dat samenwerking tussen advocaten en niet expliciet in de Samenwerkingsverordening genoemde beroepsbeoefenaren niet is toegestaan. Door in de kantoornaam de toevoeging ‘en promotoren’ op te nemen wordt een samenwerking gesuggereerd die niet gedekt wordt door de Samenwerkingsverordening.

 

Verweer

Van samenwerking met een ander beroep is geen sprake. De functies van advocaat en promotor vallen samen in de werkzaamheden van mr. X en mr. A. Op het gebruik van de toevoeging ‘promotoren’ is de Samenwerkingsverordening niet van toepassing.

 

Overwegingen van de raad

Het is de raad niet bekend of mr. X en mr. A al dan niet voor gezamenlijk rekening en risico praktijk uitoefenen dan wel of zij te dien aanzien de zeggenschap dan wel de eindverantwoordelijkheid met elkaar delen. Voor het vervolg van de beslissing moet dan ook in het midden blijven of tussen hen sprake is van een samenwerkingsverband in de zin van de Samenwerkingsverordening (zie artikel 1 onder b) dan wel van enige andere vorm van samenwerking. De klacht ziet ook niet op de aard van de samenwerking tussen mr. X en mr. A maar op het gebruik van het woord ‘promotoren’ in de gezamenlijke naam. Het hanteren van die naam is naar de mening van de deken in strijd met de Samenwerkingsverordening, in het bijzonder met de artikelen 4 en 7.

Van strijd met artikel 4 is de raad niet gebleken, nu geen sprake is van een samenwerking van mr. X met andere dan de in artikel 4 van de Samenwerkingsverordening genoemde beroepsbeoefenaren. Mr. X verenigt immers in zijn persoon het zijn van advocaat met het zijn van promotor. Wel is er strijdigheid met artikel 7 lid 1 van de Samenwerkingsverordening dat zegt dat de advocaat in zijn optreden naar buiten vermijdt dat een onjuiste, misleidende of onvolledige voorstelling van zaken wordt gegeven ten aanzien van enige vorm van samenwerking waarbij hij is betrokken, een samenwerkingsverband daaronder begrepen. De raad is met de deken van oordeel dat mr. X door voor zijn samenwerking met mr. A de naam ‘Advocaten en Promotoren’ te gebruiken een misleidende, althans onvolledige voorstelling van zaken geeft, doordat daarmee een samenwerking wordt gesuggereerd die er niet is met een categorie beoefenaren van een beroep dat geen erkenning geniet als een professie die zich met de uitoefening van de advocatuur laat verenigen. Het moge zo zijn en de raad wil ook wel aannemen dat het optreden van mr. X als promotor niet met de advocatuur strijdig maar als vorm van belangenbehartiging in het verlengde daarvan gelegen is, dat neemt niet weg dat bij gebrek aan eenduidigheid van het begrip ‘promotor’ en gezien de onbekendheid daarmee bij het brede publiek en het ontbreken van waarborgen in de vorm van beroepsregels twijfel kan ontstaan ten aanzien van de vrijheid en de onafhankelijkheid in de uitoefening van het beroep van advocaat door het kantoor van mr. X. De Samenwerkingsverordening beoogt die vrijheid en onafhankelijkheid van de advocatuur te waarborgen, zoals tot uitdrukking gebracht in artikel 2 van die verordening. De klacht moet dan ook in zoverre gegrond worden geoordeeld. Mr. X heeft nog tot zijn verweer aangevoerd dat advocaten ook andere termen hanteren zoals ‘mediator’, ‘scheidingsbemiddelaar’ en ‘arts’, allemaal in situaties waarin de advocaat een van deze hoedanigheden met die van advocaat in zijn persoon verenigt. De raad is van oordeel dat in die gevallen sprake is van een andere situatie dan de onderhavige, omdat die hoedanigheden bij het brede publiek geen verwarring oproepen, althans hun specifieke kenmerken gemakkelijk uitgelegd kunnen worden met verwijzing naar de respectievelijke beroepsregels, waaronder tuchtregels. Het komt de raad dan ook voor dat tegen combinatie van hoedanigheden in één persoon en dus ook tegen de gecombineerde vermelding in de naam geen bezwaar hoeft te bestaan, mits de advocaat er op toeziet dat hij bij de uitoefening van zijn beroep als advocaat in kan blijven staan voor de vrijheid en onafhankelijkheid daarvan (vgl. artikel 2 lid 2 van de Samenwerkingsverordening) en er in zijn contacten geen misverstand over laat bestaan in welke hoedanigheid hij optreedt (vgl. Gedragsregel 29).

De situatie is nog weer anders (en mogelijk heeft mr. X daar in zijn verweer ook het oog op gehad) wanneer sprake is en in de kantoornaam de indruk wordt gewekt van een samenwerking tussen advocaten en mediators/scheidingsbemiddelaars/artsen die geen advocaat zijn. Dan zal toetsing aan de Samenwerkingsverordening vooralsnog tot de conclusie moeten leiden dat sprake is van een verboden samenwerking. Ingevolge het bepaalde in artikel 3 van die verordening kan alleen een samenwerkingsverband worden aangegaan indien de praktijk van iedere deelnemer in hoofdzaak gericht is op de uitoefening van de rechtspraktijk. Voorts dienen de desbetreffende beroepsgroepen daartoe door de Algemene Raad erkend te zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 6 van de Samenwerkingsverordening.

In de (buitenlandse) literatuur is gediscussieerd over de vraag of mediation zou kunnen worden aangemerkt als uitoefening van de rechtspraktijk. De mediators die advocaat zijn zullen dat misschien wel zo ervaren (…) maar ook zij zullen zich ervan bewust zijn dat het proces niet in de eerste plaats juridisch moet worden geduid omdat het wezen van mediation juist niet is gelegen in een zoektocht naar de (enige) juiste juridische uitleg van het probleem maar in een verkenning van alle bij het conflict in het geding zijnde belangen, met de bedoeling partijen los van het juridische gelijk te laten zoeken naar een oplossing die zoveel mogelijk tegemoetkomt aan álle betrokken belangen. Daar komt bij dat de overgrote meerderheid van de inmiddels bij het NMI geregistreerde mediators niet advocaat is. Zij vormen een beroepsgroep waar ook niet-advocaten en niet-juristen toe behoren. Erkenning in de zin van artikel 4 van de Samenwerkingsverordening van de beroepsgroepen mediators en artsen lijkt daarom niet direct te verwachten, zolang tenminste vast wordt gehouden aan het uitgangspunt van artikel 3 van de Samenwerkingsverordening. Het komt de raad dan ook voor dat samenwerking tussen advocaten en mediators respectievelijk artsen onder vigeur van de huidige Samenwerkingsverordening niet is toegestaan, althans alleen dan is toegestaan wanneer de mediator respectievelijk arts tevens advocaat is. Dit heeft als consequentie dat advocaten in de naamgeving van hun kantoor ook niet de indruk mogen wekken dat van een zodanige samenwerking sprake is.

De raad overweegt ten slotte dat Gedragsregel 29 alleen geldt voor de situatie waarin de advocaat in zijn contacten met derden misverstand laat ontstaan over de hoedanigheid waarin hij optreedt. Zodanige situaties zijn niet in de klacht vermeld zodat de onderbouwing van de klacht met verwijzing naar deze Gedragsregel geen doel kan treffen. De raad ziet af van het opleggen van een maatregel, nu het in dezen gaat om de beoordeling van een novum met een overwegend principieel karakter.

Overwegingen van het hof

Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot de vaststelling van

andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

 

Volgt

Bekrachtiging.

Download artikel als PDF

Advertentie