Raad van Discipline Amsterdam, 10 januari 2005
(mrs. Kist, Breederveld, Rigters, Verviers en Verweel-Stokman)
Klager verklaart aan de deken dat hij in principe met diens visie op de klacht instemt en dat hij geen behandeling door de Raad van Discipline wenst. De deken sluit vervolgens het onderzoek. Wanneer klager later eenzijdig op deze verklaring terugkomt kan hij niet meer in zijn klacht worden ontvangen.
– Advocatenwet arikel 46 (Tuchtprocesrecht)
Feiten
Klager was partij bij een echtscheidingsprocedure. De rechtbank gaf op 9 april 1999 een beschikking. Klager werd bijgestaan door een andere advocaat maar hij wendde zich begin juni 1999 tot mr. X. De appeltermijn liep af op 8 juni 1999. Tegen de beschikking van de rechtbank werd geen hoger beroep ingesteld. Begin april 2001 dient klager een klacht in tegen mr. X. Bij brief van eind juli 2002 geeft de deken schriftelijk aan dat mr. X naar zijn mening niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een advocaat mag worden verwacht door belangrijke afspraken niet schriftelijk vast te leggen. Op 12 augustus 2002 schrijft klager aan de deken dat hij in principe met diens visie genoegen neemt en dat hij er geen behoefte aan heeft dat de Raad van Discipline de zaak in behandeling neemt. De deken schrijft vervolgens op 27 augustus 2002 een brief aan klager en mr. X waarin hij de sluiting van het dossier bevestigt omdat klager afziet van verdere behandeling van de klacht. Op 3 juni 2004 verzoekt klager aan de deken om de zaak alsnog aan de Raad van Discipline voor te leggen.
Klacht
Mr. X is de afspraak om hoger beroep in te stellen tegen de uitspraak van de rechtbank d.d. 9 april 1999 ten onrechte niet nagekomen en hij is onbereikbaar geweest voor overleg met klager.
Overwegingen van de raad
Bij brief van 12 augustus 2002 heeft klager – in het kader van de dekenale behandeling van zijn klacht – verklaard met de visie van de deken genoegen te nemen en geen behandeling van zijn klacht door de raad te verlangen. Het verweer stelt de vraag aan de orde of het klager vrij stond met zijn brief van 3 juni 2004 eenzijdig terug te komen op deze verklaring door alsnog behandeling van de klacht door de raad te wensen. De raad is van oordeel dat deze vraag ontkennend moet worden beantwoord. Mr. X heeft er op mogen vertrouwen dat met klagers verklaring, zoals ook de deken daarna bij brief van 27 augustus 2002 aan partijen berichtte, een einde aan de zaak was gekomen. De rechtszekerheid staat er aan in de weg dat het beklaagde optreden van mr. X bijna twee jaar na klagers verklaring alsnog aan de tuchtrechter ter beoordeling wordt voorgelegd. Voorzover bijzondere omstandigheden al tot een uitzondering zouden moeten kunnen leiden, kan het door klager naar voren gebrachte belang bij een uitspraak van de raad ten behoeve van zijn schadevordering op de aansprakelijkheidsverzekering (bedoeld zal zijn: aansprakelijkheidsverzekeraar, bew.) van mr. X niet als zodanige bijzondere omstandigheid gelden.
Volgt
Niet-ontvankelijkverklaring.