Raad van Discipline Amsterdam, 8 december 2004 nr. 9535

(mrs. Kist, De Meyere, Röttgering, Verviers en Wiarda)

 

Ontvankelijkheid van een klacht van nabestaanden tegen een advocaat die bij leven de belangen van erflater heeft behartigd.

– Advocatenwet artikel 46 (6 Tuchtprocesrecht)

– Gedragsregel 4

 

Feiten

Mr. X heeft Y, de vader van klagers, bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Op 27 april 1998 heeft mr. X namens Y een echtscheidingsverzoek ingediend. Bij beschikking van 8 maart 2001 is Y in zijn verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat de ontbrekende bescheiden niet binnen de daarvoor gestelde termijn door de rechtbank waren ontvangen. Intussen had mr. X op 11 februari 2000 namens Y een nieuw verzoekschrift ingediend. Bij beschikking van 15 maart 2001 is Y ook in het tweede verzoek niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtbank niet binnen de gestelde termijn alle ontbrekende stukken had ontvangen. Medio 2001 werd bij Y een levensbedreigende ziekte vastgesteld. Begin augustus 2001 heeft Y telefonisch contact opgenomen met mr. X en hem gevraagd of zijn echtscheiding rond was. Over het antwoord van mr. X op die vraag verschillen klagers en mr. X van mening. Op 14 augustus 2001 is Y overleden, zonder achterlating van een testament. Zijn weduwe maakt thans aanspraak op haar erfdeel. De klacht van klagers en het bezwaar van de deken luidt als volgt: a mr. X heeft de belangen van Y onvoldoende behartigd in de door hem aanhangig gemaakte echtscheidingsprocedure; b mr. X heeft Y onvoldoende en/of onjuist over het verloop van die procedure geïnformeerd; c mr. X heeft Y tijdens een telefoongesprek begin augustus 2001 medegedeeld dat de echtscheiding rond was, hetgeen niet het geval was.

 

Overwegingen van de raad

Ten aanzien van de ontvankelijkheid: volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het klachtrecht hoogst persoonlijk en niet voor vererving vatbaar. In beginsel is het dus slechts de cliënt die over de bijstand door zijn advocaat kan klagen. Alhoewel Y niet al bij zijn leven de onderhavige klachten bij de deken dan wel bij de Raad van Discipline aanhangig heeft gemaakt en klagers deze klachten als diens nabestaanden hebben ingediend, acht de raad hen (desalniettemin) ontvankelijk in die klachten, voorzover deze betrekking hebben op een eigenbelang van klagers waarin zij door de aan mr. X verweten gedragingen zijn getroffen, welke belangenschending zich pas door en na het overlijden van hun vader heeft gemanifesteerd en heeft kunnen manifesteren.

Klagers stellen dat, indien mr. X Y tijdens het telefoongesprek medio augustus 2001 juist had geïnformeerd, Y onmiddellijk een testament zou hebben gemaakt waarbij hij zijn echtgenote zou hebben onterfd. Door Y onjuiste informatie te verstrekken, heeft deze het maken van een testament achterwege gelaten en heeft zijn echtgenote aanspraak gemaakt op een erfdeel. Door deze handelwijze hebben klagers schade geleden. In het klachtonderdeel c dat betrekking heeft op dit aspect van het optreden van mr. X zijn klagers ontvankelijk. De klachtonderdelen a en b, die betrekking hebben op de wijze waarop mr. X de echtscheiding van Y heeft behandeld, raken uitsluitend de belangen van Y en niet, althans in een te ververwijderd verband, (mede) die van klagers. In deze klachtonderdelen zijn zij mitsdien niet-ontvankelijk.

Het voorgaande raakt niet het bezwaar van de deken, zodat alle onderdelen van de klacht/het bezwaar zullen worden beoordeeld. Ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling: de klachtonderdelen a en b worden gegrond bevonden. (Deze motivering wordt weggelaten, bew.). Ten aanzien van klachtonderdeel c kan de raad, nu klagers en mr. X elkaar tegenspreken voor wat betreft de inhoud van het telefoongesprek van begin augustus 2001, niet vaststellen dat mr. X Y in dat telefoongesprek ten onrechte zou hebben medegedeeld dat de echtscheiding rond was. Maar zelfs als de betwisting door mr. X hiervan juist zou zijn, dan was de reactie van mr. X op de vraag van zijn cliënt niet adequaat. Mr. X heeft gesteld tijdens dat gesprek niet te hebben doorgevraagd naar de achterliggende reden voor het telefoontje. Niet alleen had dat wel op de weg van mr. X gelegen; mr. X had ook eigener beweging bij zijn cliënt, van wie hij wist of althans door diens mededeling had kunnen vermoeden, dat hij ernstig ziek was, moeten informeren of hij op erfrechtelijk gebied de nodige maatregelen had getroffen. Mr. X had immers, zoals hij ter zitting heeft erkend, ook niet in een eerder stadium bij zijn cliënt de erfrechtelijke kwestie ter sprake gebracht, zodat hij er niet op mocht vertrouwen dat deze materie in afdoende mate was geregeld. Het enkele feit dat Y zijn (financiële) zaken liet regelen door een accountant, doet daar niet aan af. Klachtonderdeel c is eveneens gegrond.

 

Maatregel

Bij het bepalen van de op te leggen maatregel neemt de raad in aanmerking dat bij beslissing van 10 november 2003 op een aantal (andere) dekenbezwaren aan mr. X de maatregel van een gedeeltelijk onvoorwaardelijke en een gedeeltelijk voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk is opgelegd. Gelet daarop volstaat de raad in deze zaak met het opleggen van de maatregel van berisping.

 

Volgt

– verklaart klagers niet-ontvankelijk in klachtonderdelen a en b;

– acht de bezwaaronderdelen a en b gegrond;

– acht het klacht/bezwaaronderdeel c gegrond;

– legt aan mr. X op de maatregel van berisping.

Download artikel als PDF

Advertentie