Hof van Discipline, 23 januari 2006, nr. 4514
(mrs. Van Griensven, De Groot-van Dijken, Baauw, Thunnissen en Goossens)
Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 23 januari 2006
(mrs. Van Boven, Van den Dries, Hengeveld, Meerman en Merens)
Een advocaat die handelt in de hoedanigheid van deken staat in die hoedanigheid niet onder tuchtrechtelijke controle, tenzij sprake is van zodanige verwaarlozing van zijn taak of van een zodanige misdraging in functie dat hij geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan gedrag dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Zodanig gedrag kan zich voordoen bij onzorgvuldig beheer van op de dekenrekening gestorte gelden en bij onvoldoende toezicht op personeel dat met dat beheer belast is.
Advocatenwet artikel 46 (Tuchtrechtelijke aansprakelijkheid van een deken)
De feiten
Klaagster en haar advocaat, mr. Z, hebben de toenmalige deken (een voorganger van mr. X) verzocht te bemiddelen in een geschil met de voormalige advocaat van klaagster, mr. Y, inzake een door mr. Y gemaakte beroepsfout in het nadeel van klaagster. (Het betrof een fout waardoor alimentatie werd gederfd.) Tijdens het bemiddelingsgesprek van 12 september 2003 is in aanwezigheid van mr. Y een minnelijke regeling getroffen tussen klaagster en mr. Y in die zin, dat mr. Y een bedrag van H 6.000 ter zake van schadevergoeding zou betalen aan klaagster. Mr. Y heeft dit bedrag in december 2003 betaald aan mr. Z ten behoeve van klaagster. In mei 2004 heeft klaagster zich gewend tot de Raad van Toezicht met het verzoek om bemiddeling tussen haar en mr. Z, aangezien zij van mr. Z slechts een bedrag van H 1.000 ontvangen had van de door mr. Z ontvangen H 6.000. Bij brief van 11 mei 2004 roept klaagster de bemiddeling van de deken in omdat zij de resterende H 5.000 nog niet heeft ontvangen. De deken schrijft mr. Z aan en stelt dat hij aanneemt dat de doorbetaling binnen 14 dagen zal plaatsvinden. In opvolgend telefonisch overleg tussen mr. Z en personeel van het bureau van de deken stelt mr. Z dat de inhouding berust op een afspraak met klaagster, en dat hij het bedrag zal storten op de dekenrekening, dit in afwachting van een beslissing over de verlening van defi nitieve toevoegingen. Op 7 juli 2004 maakt mr. Z H 4.754,98 (H 5.000 minus de eigen bijdrage) over op de dekenrekening. Klaagster schrijft op 9 juli 2004 aan het bureau van de deken dat het bedrag onrechtmatig wordt achtergehouden. Er volgt geen betaling. Bij brief van 25 augustus 2004 bericht klaagster aan het bureau van de deken dat elke grond voor achterhouding ontbreekt. Zij stelt dat, nu het bedrag onder de deken berust, er geen beletsel meer is voor uitbetaling. Er volgt opnieuw geen betaling.
Klaagster heeft in de beide genoemde brieven duidelijk gemaakt waarom zij dringend behoefte heeft aan het bedrag. Bij brief van 12 september 2004 aan mr. Z, waarvan klaagster een kopie aan het bureau van de deken heeft gezonden, vraagt klaagster opnieuw diens medewerking bij de fi nanciële afwikkeling van de schadevergoeding. Bij brief van 16 september 2004 heeft het bureau van de deken aan klaagster een overzicht van de afgegeven toevoegingen doch reageert niet op de verzoeken tot betaling.
Bij fax van 6 januari 2005 vraagt
klaagster aan het bureau van de deken waarom het nog steeds niet geregeld is. Op 11 januari 2005 wendt klaagster zich tot de voorzitter van de Raad van Discipline met het verzoek de deken een termijn van één tot twee weken te geven het bedrag uit te betalen. Bij brief van 20 januari 2005 verzoekt de voorzitter van de Raad van Discipline van het ressort van de deken aan de deken uit een ander arrondissement binnen het ressort de door klaagster ingediende klacht tegen de deken en mr. Z te onderzoeken en zendt een kopie van dat verzoek aan de deken en aan mr. Z. Na tussenkomst van de tweede deken is het bedrag met instemming van mr. Z kort na 11 maart 2005 van de dekenrekening aan klaagster overgemaakt.
De klacht
Klaagster verwijt mr. X dat deze er in zijn hoedanigheid van deken niet voor gezorgd heeft dat de door haar te ontvangen schadevergoeding van H 6.000 door mr. Z aan haar is overgemaakt en dat mr. X (de deken) meegewerkt heeft aan het storten van het nog op de derdenrekening van mr. Z staande bedrag op de dekenrekening, een en ander zonder dat klaagster daarvoor toestemming had gegeven.
Het verweer
Mr. X stelt dat de afspraak met betrekking tot de schadevergoeding is gemaakt tijdens het dekenaat van zijn voorganger. Mr. X is persoonlijk niet betrokken geweest bij deze kwestie op het moment dat mr. X het bedrag op de dekenrekening heeft gestort. Mr. X is er niet mee bekend of klaagster toestemming heeft gegeven voor overboeking van het bedrag door mr. Z op de dekenrekening. Het bedrag is inmiddels, in maart 2005, aan klaagster betaald.
Beoordeling door de raad
De raad stelt voorop dat de deken volgens vaste jurisprudentie verantwoordelijk is voor handelingen en gedragingen van medewerkers van het Bureau van de Orde. Deze medewerkers handelen immers in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de deken.
Met betrekking tot het optreden van een deken geldt in het algemeen dat deze niet onder tuchtrechtelijke controle staat, tenzij de deken bij het uitoefenen van zijn functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting staat vast dat mr. X zich er niet van vergewist heeft of klaagster toestemming had gegeven voor het overboeken van een aan haar toekomend bedrag ter zake van schadevergoeding op de dekenrekening. Had mr. X dit wel gedaan dan had hij van haar vernomen dat zij doorbetaling wenste van het restant van het door mr. Y ten behoeve van klaagster onder mr. Z gestorte bedrag en had mr. X, mr. Z dienovereenkomstig dienen te instrueren. Door een en ander na te laten heeft mr. X eraan meegewerkt dat mr. Z ten onrechte – en tuchtrechtelijk laakbaar – gelden van klaagster onder zich is blijven houden respectievelijk deze gelden op de dekenrekening gedeponeerd zijn gebleven en dat klaagster dientengevolge ten onrechte tot in maart 2005 verstoken is gebleven van de haar toekomende gelden.
De raad oordeelt dat de deken hiermee gehandeld heeft zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. De klacht wordt gegrond verklaard, doch de raad volstaat daarmee en ziet af van de oplegging van een maatregel.
Behandeling in hoger beroep
Mr. X voert twee grieven aan.
Grief 1
Ten onrechte heeft de Raad van Discipline als vaststaand aangenomen dat in alle gevallen van de deken gevergd kan worden dat hij, zodra een bedrag op de dekenrekening wordt gestort met de stelling dat dit op een afspraak berust, onmiddellijk een onderzoek instelt of de gestelde afspraak in werkelijkheid is gemaakt.
Grief 2
Ten onrechte heeft de Raad van Discipline aan de gedane feitelijke vaststellingen de gevolgtrekking verbonden, dat de deken bij het uitoefenen van zijn functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen, dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en ten onrechte heeft de raad niet volstaan met het oordeel dat de deken onjuist heeft gehandeld maar dat geen aanleiding bestaat de tuchtrechtelijke klacht gegrond te verklaren.
Het hof overweegt als volgt
Het hof neemt evenals de Raad van Discipline als uitgangspunt dat met betrekking tot het optreden van een deken geldt dat deze niet onder tuchtrechtelijke controle staat, tenzij de deken bij het uitoefenen van zijn functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich te hebben schuldig gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Die uitzondering betreft gedragingen die het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen en daarom onvoldoende worden gerechtvaardigd door de beleidsvrijheid die een advocaat in die functie toekomt.
Het hof stelt voorop dat van het bestaan van een afspraak tussen mr. Z en klaagster, op grond waarvan mr. Z het bedrag op zijn derdenrekening zou laten staan, op geen enkele wijze is gebleken. Naar het oordeel van het hof had het op de weg van de deken gelegen de door mr. Z gestelde afspraak te verifiëren en daarvan een voldoende schriftelijke vastlegging te verlangen of te arrangeren.
Daarvoor was in dit geval alle aanleiding gezien de eerdere tussenkomst van de voorganger van de deken, gezien de aard en hoogte van het bedrag en gezien de omstandigheid dat bij een voorwaardelijke toevoeging geen voorschot mag worden gevraagd zodat er aanleiding is een gestelde afspraak die hetzelfde effect zou hebben aan een kritisch onderzoek te onderwerpen. Dit gebrek aan controle vóór en na het ontvangen van genoemd bedrag op de dekenrekening en het vervolgens niet althans niet adequaat reageren op de herhaalde en dringende verzoeken van klaagster om te bewerkstelligen dat het haar toekomende bedrag aan haar werd uitbetaald, heeft ertoe geleid dat klaagster het op de dekenrekening gestorte bedrag ten onrechte circa negen maanden is onthouden. Na meerdere vergeefse verzoeken van klaagster zelf volgde pas na een klacht tegen mr. Z en de deken uitbetaling van het genoemde bedrag aan klaagster na bemiddeling van een andere deken.
Door voornoemde nalatigheden van de deken is het vertrouwen in de advocatuur ondermijnd. Het hof acht, evenals de raad, geen termen aanwezig om een maatregel op te leggen.
Volgt
Bekrachtiging van de beslissing van de Raad van Discipline door het hof van Discipline.