Hof van Discipline, 19 december 2005, no. 4353

(mrs. Van Griensven, De Groot-Van Dijken, Vermeulen, De Jong Schouwenburg en Fiévez)

Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch, 23 mei 2005

(mrs. Houterman, Caudri, Houtakkers, Goumans en Kneepkens)

 

De advocaat handelt onjuist wanneer hij, in een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag onder een deurwaarder, onvermeld laat dat betaling aan de deurwaarder door zijn eigen cliënt geschiedde ter voldoening aan een eerder tussen die cliënt en degene tegen wie het verzoek tot beslaglegging zich richtte gewezen vonnis.

– Artikel 46 Advocatenwet (3 Wat een behoorlijk advocaat betaamt tegenover de wederpartij; 3.2 Grenzen aan de vrijheid van handelen)

– Gedragsregel 30

 

Feiten

Mr. X heeft een huurgeschil behandeld voor zijn cliënt A. A. wordt veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk bedrag. Die geldsom wordt betaald aan de deurwaarder die de verhuurder heeft bijgestaan waarna mr. X verlof vraagt en krijgt om conservatoir derdenbeslag onder de deurwaarder te leggen, ter verzekering van een vordering wegens onverschuldigde betaling. In het verzoekschrift wordt onvermeld gelaten dat de betaling aan de deurwaarder geschiedde op grond van een door de kantonrechter gewezen vonnis. In een daarop gevolgd kort geding wordt het beslag opgeheven. Het verweer van mr. X dat, op grond van een nieuw bewijsstuk, het oorspronkelijke vonnis niet in stand zou kunnen blijven, wordt gepasseerd.

Klachtonderdeel 1 houdt in dat mr. X de voorzieningenrechter, bij het vragen van verlof tot beslaglegging, bewust heeft misleid door onvermeld te laten dat de betaling aan de deurwaarder geschiedde ter uitvoering van een eerder tussen de betrokkenen gewezen vonnis. Klachtonderdeel 2 houdt in dat mr. X meewerkt aan witwasoperaties, doordat hij wist – althans kon weten – dat het door A. aan de deurwaarder betaalde bedrag afkomstig was uit criminele transacties.

 

Overwegingen van de raad

Ten aanzien van klachtonderdeel 1: vaststaat in dezen dat mr. X in zijn verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag niet heeft vermeld dat de geldsom, waarop dat beslag zou moeten worden gelegd, door zijn cliënt was of zou worden betaald ter uitvoering van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard, in een bodemprocedure gewezen vonnis, waarin was uitgemaakt dat zijn cliënt die geldsom aan de andere partij verschuldigd was. Vaststaat verder dat mr. X van dat vonnis helemaal geen melding heeft gemaakt in dat beslagrekest. Vaststaat ten slotte, dat de beslagrechter dat verzoek niet zou hebben ingewilligd – althans niet zonder meer zou hebben ingewilligd – indien door mr. X in het rekest wel melding was gemaakt van dat vonnis en de inhoud ervan.

Mr. X heeft ook met zoveel woorden toegegeven dat hij juist om die reden dat vonnis niet heeft genoemd in het door hem ingediende beslagrekest.

De raad constateert dat daarmee vaststaat dat in dat rekest aan de betreffende rechter onjuiste informatie is verschaft, immers opzettelijk een voor de gevraagde beslissing van belang zijnd feit is verzwegen, zodat mr. X heeft bewerkstelligd dat zijn cliënt zijn op de voet van artikel 21 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bestaande verplichting om een voor de gevraagde beslissing van belang zijnd feit volledig en naar waarheid aan te voeren heeft geschonden, terwijl hij zelf in strijd heeft gehandeld met Gedragsregel 30.

Mr. X heeft ter verontschuldiging c.q. ter verklaring van zijn handelwijze gewezen op de tijdnood waarin hij – buiten zijn schuld – verkeerde; er was feitelijk geen tijd meer voor het aanspannen van een kort geding tot schorsing van de executie van het vonnis – waarvoor reden was op grond van de inhoud van een niet eerder in de bodemprocedure in het geding gebrachte brief – terwijl door het leggen van het gewraakte beslag en het daardoor te verwachten kort geding tot opheffing van dat beslag er toch de mogelijkheid zou ontstaan om dat nieuwe bewijsstuk aan de rechter ter beoordeling voor te leggen, welke verwachting ook is uitgekomen, nu de andere partij inderdaad bij kort geding opheffing van het beslag heeft gevraagd, die zij trouwens ook heeft verkregen, welke beslissing inmiddels door het hof is bekrachtigd.

De raad is van oordeel, dat het door mr. X aangevoerde hem niet kan disculperen: er was geen sprake van een noodtoestand of conflict van plichten: niet valt in te zien waarom mr. X zijn cliënt niet had kunnen uitleggen dat en waarom deze weg om tot uitstel van executie te komen onbegaanbaar was; mr. X is dominus litis en als zodanig rust op hem de daarbij horende verantwoordelijkheid.

Mr. X heeft verder aangevoerd, dat in elk geval klager niet is benadeeld door zijn handelwijze, zodat deze daarom ook geen belang heeft bij dit klachtonderdeel. De raad verwerpt deze stelling als onjuist: door de gewraakte handelwijze van mr. X werd klager gedwongen om rechtsmaatregelen te nemen en een kort geding te entameren.

De raad is dan ook van oordeel dat dit onderdeel van de klacht gegrond is.

Wel is de raad ook van oordeel dat bij de beslissing over de vraag of een maatregel moet worden opgelegd en zo ja welke, in verregaande mate rekening moet worden gehouden met de feitelijke gang van zaken en de tijdnood waarin mr. X – geconfronteerd met een voor hem nieuw, gecompliceerd en langlopend geschil in een kennelijk onderling ernstig gebrouilleerde familie – verkeerde; om die reden zal de raad volstaan met het opleggen van de maatregel van enkele waarschuwing.

Ten aanzien van klachtonderdeel 2: de Advocatenwet heeft niet een klachtrecht in het leven geroepen voor eenieder doch slechts voor degene die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang getroffen is of kan worden. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken. Klager heeft terzake geen eigen belang zodat dit onderdeel van de klacht als niet-ontvankelijk moet worden afgewezen.

Gronden voor het beroep

Zowel de klager als mr. X stelt beroep in. De klager stelt zich op het standpunt dat de terzake opgelegde maatregel te licht is en maakt bezwaar tegen zijn niet-ontvankelijkverklaring met betrekking tot klachtonderdeel 2. Mr. X voert aan dat hij, indien hij melding zou hebben gemaakt van het eerder gewezen vonnis, de voorzieningenrechter vermoedelijk de klager eerst zou hebben gehoord alvorens te beslissen over het verzoek, waardoor de klager de tijd zou hebben gehad om het geld bij de deurwaarder te incasseren waarmee beslaglegging illusoir zou zijn geworden.

 

Overwegingen van het hof

1.1 De raad heeft de klacht voor zover gehandhaafd als volgt omschreven:

1 Mr. X heeft de voorzieningenrechter bewust misleid bij het vragen van toestemming om derdenbeslag te leggen onder de gemachtigde van klager door daarbij niet te vermelden dat de geldsom, waarop beslag werd gelegd wegens een vordering uit onverschuldigde betaling, werd betaald ter uitvoering van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis van de kantonrechter, in welk vonnis was bepaald dat die vordering uit onverschuldigde betaling niet bestond.

2 Mr. X verleent passieve medewerking aan witwasoperaties; hij wist – althans kon weten – dat het bedrag dat door of namens zijn cliënt werd betaald ter uitvoering van het onder 1 bedoelde vonnis afkomstig was uit criminele transacties.

1.2 Het hof gaat uit van voormelde klachtomschrijving nu daartegen geen grief is gericht.

2 Het hof gaat uit van de feiten die de raad in zijn beslissing heeft vermeld nu daartegen geen grief is gericht.

3 De grieven van klager betreffen de door de raad opgelegde maatregel van enkele waarschuwing – volgens klager doet deze maatregel geen recht aan de ernst van de handelwijze waarop klachtonderdeel 1 betrekking heeft – en het feit dat klachtonderdeel 2 als niet-ontvankelijk is afgewezen.

4 Deze grieven kunnen niet slagen. Uit artikel 56 lid 1 Advocatenwet volgt dat het hoger beroep van klager nietontvankelijk is voor zover het zich richt tegen de door de raad opgelegde maatregel. Verder heeft de raad terecht vastgesteld dat klager niet in enig eigen belang is geschaad door de gedraging waarop klachtonderdeel 2 ziet en, eveneens terecht, aan deze vaststelling de conclusie verbonden dat klager in klachtonderdeel 2 niet-ontvankelijk is.

5 Tegen hetgeen de raad heeft overwogen en beslist ten aanzien van klachtonderdeel 1 heeft mr. X het volgende aangevoerd:

1 Mr. X was er in de gegeven omstandigheden niet toe gehouden om in het beslagrekest melding te maken van de door de kantonrechter tussen zijn cliënt en de vennootschap waar klager belanghebbende bij is gewezen vonnissen. Immers, indien daarvan melding zou zijn gemaakt, zou de vennootschap op het beslagrekest zijn gehoord en de effectiviteit van het conservatoir derdenbeslag illusoir hebben kunnen maken.

2 Door de gewraakte handelwijze is klager niet benadeeld. De vennootschap zou ook verwikkeld zijn geraakt in een kort geding, indien een executiegeschil (betreffende het vonnis van de kantonrechter van 12 mei 2004) aanhangig zou zijn gemaakt.

6 Het hof stelt voorop dat het openbaar belang dat betrokken is bij een goede, op bevordering van goede rechtspleging gericht zijnde, beroepsuitoefening van de advocaat niet toelaat dat de advocaat de rechter willens en wetens verstoken laat van informatie waarvan hij – de advocaat – weet of moet weten dat deze cruciaal is voor de oordeelsvorming van de rechter.

6.1 De door mr. X in hoger beroep aangevoerde redenen voor het niet-vermelden van de vonnissen van de kantonrechter in het beslagrekest doen er als drogredenen niet toe. Vermelding in het beslagrekest van het bestaan van een schuld uit hoofde van het vonnis van de kantonrechter van 12 mei 2004 zou blijkens het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank van 9 juli 2004 hebben geleid, tot weigering van verlof tot het leggen van conservatoir derdenbeslag. Om die reden is de rechter bewust op het verkeerde been gezet.

6.2 Niet juist is dat klager door de handelwijze van mr. X niet is benadeeld.

In eerste aanleg heeft mr. X meer dan eens aangevoerd dat het aanhangig maken van een executiegeschil in verband met de beschikbare tijd geen optie was.

Bovendien ziet mr. X eraan voorbij dat de vennootschap als gedaagde in kort geding in persoon had kunnen procederen.

7 Het hof acht de opgelegde maatregel van enkele waarschuwing niet in overeenstemming met de ernst van het verwijt dat mr. X treft en zal deze maatregel verzwaren, aldus dat aan mr. X zal worden opgelegd de maatregel van berisping.

 

Beslissing

– Het hof vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch van 23 mei 2005 voor zover daarbij aan mr. X is opgelegd de maatregel van enkele waarschuwing;

– en is zoverre opnieuw rechtdoende:

– legt aan mr. X op de maatregel van berisping.

Download artikel als PDF

Advertentie