Hof van Discipline, 22 augustus 2005, no. 4297
(mrs. Zwitser-Schouten, Heidinga, Beker, Balkema en Van Houtum)
Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 21 februari 2005
(mrs. Van Boven, Van den Dries, Grootveld, Hengeveld en Merens)
Grenzen aan de beleidsvrijheid van de deken. Artikel 46c lid 2 Advocatenwet laat de deken geen ruimte toe om een bij hem ingediende klacht niet te onderzoeken dan wel voorwaarden te stellen aan het instellen van een onderzoek.
– Advocatenwet artikel 46c lid 2 en 46c lid 4
Feiten
Bij brief d.d. 26 november 2003 heeft klager een klacht ingediend tegen mr. Y in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Z. Bij brief d.d. 16 december 2003 heeft de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Gravenhage mr. X in zijn hoedanigheid van deken verzocht op de voet van artikel 46c lid 4 Advocatenwet deze klacht van klager te onderzoeken. Mr. X heeft in zijn brief van 19 december 2003 aan klager onder meer bericht: ‘De toon en de “geestigheden” in uw brief vind ik zo beneden peil dat ik weiger uw klacht verder in behandeling te nemen’ … ‘Wanneer u zich over mr. Y wilt beklagen en wilt dat ik de zaak na onderzoek als deken voorleg aan de Raad van Discipline verzoek ik u uw klacht alsnog op een zakelijke manier op te schrijven’. Klager heeft in december 2003 en in januari 2004 mr. X een aantal e-mails gezonden. Naar aanleiding daarvan heeft mr. X klager bij brief d.d. 5 januari 2004 onder meer geschreven: ‘Voorts verzoekt u mij alsnog de door u op 30 november jl. tegen mr. Y ingediende klacht in behandeling te nemen. Ter voorkoming van misverstanden: ik blijf bij mijn standpunt zoals u dat in mijn briefje aan u van 19 december jl. kunt lezen.’
Klager verwijt mr. X dat hij in zijn hoedanigheid van deken geweigerd heeft de door klager ingediende klacht tegen mr. Y in behandeling te nemen, zonder concrete onderbouwing van deze weigering aan te kunnen geven. Bij wijze van verweer verwijst mr. X naar hetgeen hij in bovenvermelde brief d.d. 5 januari 2004 aan klager heeft geschreven: ‘Uw klacht tegen mij zal ik niet serieus nemen. Ik weiger als werktuig te dienen voor uw kennelijke behoefte om op een nogal vervelende manier, zinloos, de aandacht te trekken’.
Overwegingen raad
De advocaat die de functie van deken uitoefent geniet daarin een grote mate van beleidsvrijheid ten aanzien van de beoordeling of afwikkeling van aan hem in die functie voorgelegde zaken. De deken zal slechts dan tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen indien hij bij het uitoefenen van zijn functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt. Blijkens vaste jurisprudentie stelt de Advocatenwet grenzen aan de beleidsvrijheid van de deken, daar waar zijn taak duidelijk is omschreven. Uit hoofde van artikel 46c lid 2 is de deken de verplichting opgelegd ‘een onderzoek naar elke bij hem ingediende klacht’ in te stellen. De redactie van dit artikel laat de deken geen ruimte om een bij hem ingediende klacht niet te onderzoeken, dan wel voorwaarden te stellen aan het instellen van een onderzoek, indien – zoals in casu het geval was – de klacht op zichzelf genomen duidelijk is.
Mr. X heeft door de klacht van klager niet in behandeling te willen nemen, althans daar de voorwaarde aan te willen stellen dat klager de klacht zakelijk diende te formuleren, gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Immers, aldus heeft mr. X klager op een onaanvaardbare wijze beknot in zijn klachtrecht. De klacht is derhalve gegrond.
Volgt
Gegrondverklaring van de klacht zonder oplegging van enige maatregel.
Volgens mr. X miskent de raad door de deken geen enkele ruimte te laten om klager enige voorwaarden te stellen aan het instellen van een onderzoek de ingevolge artikel 46c lid 2, 46d lid 1, 3 en 4 en artikel 46 Advocatenwet aan de deken opgelegde taak die uit méér bestaat dan het enkel en alleen doorsturen aan de raad van de klacht indien deze op zichzelf genomen duidelijk zou zijn, gelijk de raad meent. Mr. X verwijst naar mr. S. Boekmans Advocatentuchtrecht: ‘Dat komt in de eerste plaats omdat het overgrote deel van alle ingediende klachten door de deken zelf wordt afgedaan. De zaak kan weer op het juiste spoor worden gezet en misverstanden worden opgehelderd, een advocatenruzie beslecht, met het gevolg dat de klacht wordt ingetrokken of een minnelijke regeling tot stand komt. De deken is de onmisbare eerste zeef. Ook als de klacht niet kan worden afgedaan en ter behandeling moet worden doorgestuurd naar de RvD heeft de deken een belangrijke taak: de instructie van de klacht. Een groot aantal klachten heeft betrekking op juridische processuele kwesties die voor de klager niet duidelijk zijn. Nader onderzoek, uitlokken van behoorlijk commentaar van de advocaat tegen wie de klacht zich richt en kennisnemen van de soms omvangrijke stukken is dan vereist om de klacht begrijpelijk te maken’.
In die door mr. Boekman beschreven zin meent mr. X ook zijn taak als deken te moeten opvatten. Mr. X stelt dat hij klager alleen maar gevraagd heeft zijn klacht zakelijk op te schrijven. Volgens mr. X kan artikel 46c lid 2 van de deken niet zo’n rigide naleving vergen dat hij bij zijn onderzoek zich niet anders kan voelen dan louter als werktuig voor klagers kennelijke behoefte om op een nogal vervelende manier, zinloos, de aandacht te trekken.
Overwegingen Hof
Het hof gaat uit van voormelde klachtomschrijving en van de feiten die de raad in zijn beslissing heeft vermeld nu daartegen geen grief is gericht. Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen of gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt. De grieven van mr. X tegen de beslissing van de raad worden verworpen.
Volgt
Bekrachtiging van de beslissing van de raad.