Hof van Discipline, 17 februari 2006, nummer 4378
(mrs. Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Meeter, Hooykaas, Van Loo, Paulussen).
Raad van Discipline te ‘s-Gravenhage, 20 juni 2005
(mrs. Van Boven, Van den Dries, Hengeveld, Merens en Nijhuis).
Alleen de klager, de advocaat jegens wie de beslissing is genomen, de deken die de klacht ter kennis van raad heeft gebracht en de landelijk deken kunnen hoger beroep instellen tegen een beslissing van de Raad van Discipline. Deze opsomming in artikel 56 lid 1 en 2 van de Advocatenwet is limitatief. Een ander heeft die bevoegdheid niet, ook al zou hij een eigen belang hebben bij het instellen van hoger beroep.
– Advocatenwet: artikel 56 lid 1 en 2
– Gedragsregels 4 en 33
Feiten
Klager heeft tegen mr. Y een klacht ingediend over de wijze waarop deze zijn belangen heeft behartigd in een arbeidsrechtelijk geschil. Mr. Y was destijds werkzaam als advocaat-stagiaire ten kantore van mr. X. Bij beslissing van 20 juni 2005 heeft de Raad van Discipline de onderdelen a, b en c van de klacht gegrond verklaard, de overige onderdelen ongegrond verklaard en aan mr. Y voor de gegrond bevonden klachtonderdelen de maatregel van enkele waarschuwing opgelegd. Ten aanzien van de maatregel heeft de Raad overwogen in het onderhavige geval te volstaan met het opleggen van een waarschuwing. De Raad neemt daarbij mede in aanmerking dat mr. Y bij het innemen van de zaak van klager eerst 3 maanden werkzaam was als advocaat en voorts ook maatregelen heeft genomen om mogelijke schade ten gevolge van de hem verweten gedragingen te beperken. Er ligt in zo een geval een taak bij het kantoor van mr. Y om mr. Y, gelet op zijn beperkte ervaring en de zwaarte van klagers zaak zo te begeleiden dat hij onder meer het door hem gegeven advies als ook de consequenties daarvan zou hebben vastgelegd.
Tegen deze beslissing heeft mr. X, compagnon van de maatschap, waarbij mr. Y in dienst is, en destijds patroon van mr. Y, hoger beroep ingesteld. Mr. X is van mening dat, gelet op de uitspraak waarin zijn kantoor een ernstig verwijt gemaakt wordt en gelet op de gevolgen die deze uitspraak tot op heden met zich heeft meegebracht – de aantasting van de goede naam van het kantoor en het in diskrediet brengen van de kantoorwerkwijze, alsmede de schade door de nimmer betaalde nota door klager – hem een eigen recht geeft om in beroep te komen tegen deze uitspraak.
Overwegingen Hof
In de bestreden beslissing oordeelt de raad over de organisatie van het kantoor van mr. Y. Mr. Y was stagiaire van mr. X ten tijde van de hem door klager verweten gedragingen. Mr. X meent dat de raad daarmee ook oordeelt over zijn kantoororganisatie. In artikel 56 lid 1 en 2 van de Advocatenwet worden personen genoemd die in de daar genoemde gevallen hoger beroep kunnen in stellen tegen de beslissing van de Raad. Deze opsomming is limitatief. Mr. X is niet te beschouwen als de advocaat tegen wie de klacht is gericht. Dit is ook niet het geval als met de in de beslissing genoemde kantoororganisatie ook de kantoororganisatie van mr. X bedoeld zou zijn. Ter zitting heeft mr. X aangevoerd dat hij belanghebbende is en dat hem om die reden de mogelijkheid geboden moet worden hoger beroep in te stellen. Ook al zou mr. X een eigen belang hebben bij het instellen van hoger beroep tegen de beslissing van de Raad, dan neemt dit niet weg dat de Advocatenwet, gezien de limitatieve opsomming van artikel 56 lid 1 en 2, hem daartoe niet de bevoegdheid verleent. Gelet op het vorenstaande dient mr. X niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Volgt
Nietontvankelijkverklaring in het hoger beroep.