Raad van Discipline Leeuwarden, 8 maart 2006, nummer 41/05
(mrs. Van Riessen, De Groot, Van Hartingsveld,
Hemmes en Vogelsang.)
Uit de verplichting een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten vloeit voort dat een advocaat, in het geval van een serieuze aansprakelijkstelling, deze op korte termijn aan de assuradeur dient door te geven. Weigering om daartoe over te gaan is tuchtrechtelijk verwijtbaar.
– Advocatenwet: artikel 46
– Verordening op de beroepsaansprakelijkheidsverzekering
(1.4 Kwaliteit van de dienstverlening)
Inhoud van de klacht
Klager heeft zich eind 2001 tot mr. X gewend om hem bij te staan in een geschil dat klager als koper van een boot heeft met de verkoper daarvan; aan de boot bleken gebreken te kleven. Mr. X roept de buitengerechtelijke ontbinding van de koopovereenkomst in, en sommeert tot restitutie van de koopsom. Mr. X stelt ook een concept-dagvaarding op. Daarna onderneemt mr. X niets meer in deze zaak, ondanks herhaalde pogingen tot contact van klager. De zaak blijft stilliggen tot maart 2004. Op een faxbericht van een gemachtigde van klager reageert mr. X met de mededeling dat hij erkent de zaak te lang te hebben laten liggen; hij retourneert de stukken, bij brief van 1 juni 2004.
De gemachtigde van klager stelt mr. X aansprakelijk bij brief van 15 september 2004. In die brief wordt uitdrukkelijk verzocht de aansprakelijkstelling door te leiden naar de assuradeur. Mr. X weigert aanvankelijk dit te doen omdat hij meent geen fout te hebben gemaakt. Uiteindelijk heeft hij bij brief van 11 mei 2005 zijn assuradeur alsnog ingelicht.
Inhoud van de klacht
Het eerste onderdeel van de klacht luidt dat mr. X onvoldoende voortvarend te werk is gegaan en dat daardoor een termijn is verstreken, terwijl voorts mr. X heeft geweigerd de claim door te leiden naar zijn assuradeur. Het tweede onderdeel van de klacht luidt dat mr. X bij het neerleggen van de opdracht niet de noodzakelijke zorgvuldigheid heeft betracht.
Verweer
Mr. X erkent dat de zaak buiten zijn aandacht is geraakt en dat hij er vanaf medio 2002 niets meer aan heeft gedaan; daar heeft hij zijn excuses voor aangeboden. Mr. X voert daarbij aan dat hij vanaf medio oktober 2002 ook niets meer van klager heeft gehoord totdat hij in maart 2004 de brief van de gemachtigde van klager ontving.
Mr. X betwist dat hij zijn assuradeur had behoren in te lichten omtrent de aansprakelijkstelling. Hij heeft immers geen beroepsfout gemaakt en hoeft derhalve zijn assuradeur niet in te lichten. Mr. X stelt dat hij de opdracht heeft mogen neerleggen en dat gedaan heeft op een wijze waardoor klager daarvan geen nadeel heeft ondervonden.
Beoordeling
De Raad is van oordeel dat mr. X onvoldoende voortvarend te werk is gegaan door vanaf eind mei 2002 tot eind maart 2004 geen actie te ondernemen. Het had op de weg van mr. X gelegen om de aansprakelijkstelling die hij van klager ontving tijdig door te leiden naar zijn assuradeur. De Raad overweegt daarbij dat advocaten verplicht zijn een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten. Uit die verplichting vloeit voort dat een serieuze aansprakelijkstelling door de advocaat op korte termijn dient te worden doorgegeven aan de assuradeur, indien daarbij tevens reële (financiële) belangen van klager op het spel staan. Door aanvankelijk te weigeren en uiteindelijk eerst in een laat stadium zijn verzekeringsmaatschappij in kennis te stellen van de claim tegen mr. X heeft deze tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht is derhalve gegrond. De Raad overweegt dat de klacht over de (wijze van) nederlegging van de opdracht niet gegrond is, nu er geen sprake van is geweest dat de beëindiging van de opdracht klager heeft benadeeld in zijn belangen.
Beslissing
De Raad verklaart de eerste klacht gegrond en legt aan mr. X een waarschuwing op. Het tweede onderdeel van de klacht wordt ongegrond verklaard.
Noot
Recent is een uitspraak gepubliceerd over de zelfde vraag ten aanzien van de meldingsplicht van de advocaat krachtens de Verordening op de Beroepsaansprakelijkheid (1991) in het geval van aansprakelijkstelling door zijn cliënt. Zie Advocatenblad 18, 22 december 2006, pagina 883. In die uitspraak wordt zonder nuances of modaliteiten als oordeel geformuleerd dat iedere aansprakelijkstelling steeds leidt tot een aanmeldingsplicht bij de verzekeraar (‘De Verordening voorziet niet in een uitzondering voor het geval er in de opvatting van de advocaat geen schade is’.) De nu gepubliceerde uitspraak is genuanceerder. Hier wordt kennelijk als uitgangspunt genomen dat de meldingsplicht (pas) gegeven is in het geval van een ‘serieuze aansprakelijkstelling’ terwijl daarbij ook nog eens ‘reële (financiële) belangen van klager op het spel moeten staan’. Dergelijke belangen worden bijvoorbeeld niet door de niet-aanmelding op het spel gezet wanneer de gestelde schade binnen het eigen risico blijft. Door deze clausulering komt de advocaat een eigen beoordelingsvrijheid toe die in de uitspraak van het Hof nu juist geheel wordt weggenomen. In die zin zijn de beide uitspraken dus principieel verschillend, hoewel in beide uitspraken wel als uitgangspunt wordt genomen dat de verzekeringsplicht er is om de cliënt te beschermen. Ik herhaal daarom met enige klem de opmerking in mijn noot onder de vorige uitspraak dat dit punt de aandacht van de Algemene Raad zal moeten hebben en mogelijk in een aanpassing van de Verordening (of de toelichting daarop) zou moeten worden verduidelijkt. Daarbij kan ik mij voorstellen dat de meldingsplicht als uitgangspunt wordt genomen, doch dat daarvan mag worden afgeweken wanneer de aansprakelijkstelling een schade betreft die binnen het eigen risico blijft of wanneer in redelijkheid mag worden geoordeeld dat de aansprakelijkstelling van iedere grond ontbloot is.
JDL