Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch, 11 juli 2005
(mrs. Raab, De Bont, Peeters, Luchtman en Teeuwen)
De regel dat een rechtzoekende erop moet kunnen vertrouwen dat zijn advocaat of een van diens kantoorgenoten niet ook de tegenstrijdige belangen van zijn tegenpartij behartigt of in een later stadium gaat behartigen, is zo essentieel dat daarop geen uitzonderingen zijn toegestaan.
Van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht dat de organisatie van zijn kantoor dusdanig is ingericht dat direct bij binnenkomst van een nieuwe zaak kan worden nagegaan – en ook daadwerkelijk wordt nagegaan – of de wederpartij een cliënt (van het kantoor) van de advocaat is of is geweest.
– Advocatenwet artikel 46 (2.4 het vermijden van belangenconflicten)
– Gedragsregel 7
Feiten
Mr. A is advocaat van klager in een procedure betreffende een omgangsregeling. Hij sluit zijn dossier op 13 juli 2004. Diezelfde maand spant klager een procedure in kort geding aan tegen zijn voormalige werkgever W. Op 28 juli 2004 richt W tot mr. X het verzoek om hem in die procedure als advocaat bij te staan. Nadat een bespreking tussen mr. X en W heeft plaatsgevonden laat mr. A aan mr. X weten dat hij een omgangsregeling voor klager heeft behandeld. Mr. A en mr. X zijn kantoorgenoten.
Binnen het kantoor vindt overleg plaats waarbij wordt besloten dat de zaak van mr. A is afgehandeld en dat mr. X dus kan optreden voor W. Op 2 september 2004 stuurt klager een brief aan genoemd kantoor met daarin de mededeling dat het aan het kantoor niet vrijstaat om namens W tegen klager op te treden omdat mr. A van datzelfde kantoor voor hem was opgetreden in het kader van een omgangsregeling. Naar aanleiding van deze brief vraagt mr. X om uitstel van de behandeling van het kort geding. Klager gaat hiermee niet akkoord. Mr. X staat vervolgens W bij tijdens de behandeling van het kort geding op 7 september 2004. Daags daarop wendt klager zich tot de deken waarin hij zich beklaagt over het optreden van mr. X en het optreden van mr. Y die aan hetzelfde kantoor verbonden is en kennelijk (uit de tekst van de beslissing wordt dat niet duidelijk – bew.) ook werkzaamheden heeft verricht voor W.
Klacht
Het stond mrs. X en Y niet vrij om in een procedure voor de voormalige werkgever van klager tegen hem op te treden aangezien mr. A voor klager was opgetreden in een eerdere zaak.
Verweer
Er was geen sprake van belangenverstrengeling. De reeds enige tijd geëindigde bemoeienis van mr. A had betrekking op een procedure die in geen enkele relatie stond met de arbeidsverhouding tussen klager en zijn voormalige werkgever en de specifieke problematiek die in de kortgedingprocedure aan de orde was. Bovendien had mr. A zijn werkzaamheden al enige tijd daarvoor beëindigd. Op het moment dat de brief van klager bij het kantoor van mr. X binnenkwam was hij op vakantie. Hij heeft vervolgens getracht om vanaf zijn vakantieadres het kort geding uit te stellen zodat zijn cliënt de gelegenheid had om een andere advocaat in de arm te nemen. Toen klager daarmee niet akkoord ging vond mr. X dat hij zijn cliënt niet in de steek kon laten. Het betrof een complexe zaak. Primair uitgaande van de onjuistheid van de stellingen van klager en subsidiair rekening houdende met de gerechtvaardigde zware belangen van zijn cliënt heeft mr. X de brief van klager naast zich neergelegd en heeft hij het kort geding bijgewoond. Tijdens de zitting is ook op geen enkele wijze gebleken van een belangenverstrengeling. Mr. Y heeft in deze zaak als advocaat-stagiair onder verantwoordelijkheid van mr. X niet anders gehandeld dan overeenkomstig diens aanwijzingen zodat een eventueel verwijtbaar handelen van mr. Y geheel en al voor verantwoordelijkheid van mr. X komt.
Overwegingen van de raad
De raad stelt voorop dat de regel dat een rechtzoekende erop mag en moet kunnen vertrouwen dat zijn advocaat of één van diens kantoorgenoten niet ook de tegenstrijdige belangen van zijn tegenpartij behartigt of in een later stadium gaat behartigen – ook niet als de rechtzoekende intussen geen cliënt meer is van het kantoor – is een zo essentiële regel dat daarop geen uitzonderingen zijn toegestaan. De raad zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. Mr. X heeft te kennen gegeven dat het hem, naar zijn mening, vrijstond om voor de ex-werkgever van klager op te treden aangezien de zaak waarin mr. A klager had bijgestaan op dat moment was afgedaan en de beide zaken bovendien niets met elkaar te maken hadden. Mr. X heeft hiermee naar het oordeel van de raad de strekking van Gedragsregel 7 miskend. De regel dat een advocaat of één van diens kantoorgenoten niet voor de wederpartij van zijn cliënt mag optreden geldt immers ook indien de rechtzoekende geen cliënt meer is van het kantoor. Zulks geldt temeer indien de periode tussen beëindiging van een zaak en het moment waarop de wederpartij zich tot die advocaat of één van diens kantoorgenoten wendt, slechts kort is, zoals in de onderhavige klachtzaak het geval was.
Daarnaast overweegt de raad dat tussen beide zaken bovendien inhoudelijk wel raakvlakken aanwezig waren. De kantoorgenoot van mr. X had klager bijgestaan in een kwestie betreffende een omgangsregeling. In kwesties als deze zijn bij de advocaat van de rechtzoekende veel gegevens over het privéleven van diens cliënt alsmede over de persoon van de cliënt zelf bekend. Voormelde gegevens kunnen bij de behandeling van een arbeidsrechtelijk geschil voor de wederpartij een rol spelen. Reden waarom het een advocaat in een dergelijk geval nu juist niet vrijstaat voor de wederpartij op te treden. Voorts is komen vast te staan dat mr. X mondeling door zijn kantoorgenoot mr. A op de hoogte is gebracht van de omstandigheid dat hij voor klager recent een zaak had behandeld en dat mr. X door klager bij brief d.d. 2 september 2004 erop is gewezen dat het hem niet vrijstond in die zaak op te treden. Het argument van mr. X, dat hij zijn cliënt niet een dag vóór de zitting in de steek kon laten, treft geen doel nu mr. X al geruime tijd op de hoogte was van het feit dat klager was bijgestaan door een kantoorgenoot. Dat mr. X op vakantie was op het moment dat de brief van klager bij zijn kantoor binnenkwam betreft een omstandigheid die voor zijn risico komt. Daarnaast overweegt de raad dat van een behoorlijk advocaat verwacht mag worden dat hij de organisatie van zijn kantoor dusdanig inricht dat direct bij binnenkomst van een nieuwe zaak kan worden nagegaan of de wederpartij cliënt (van het kantoor) van die advocaat is of is geweest. De raad constateert dat dit in deze zaak niet, dan wel onvoldoende adequaat, is gebeurd hetgeen eveneens een omstandigheid betreft die voor risico van mr. X komt.
De raad acht de klacht jegens mr. X dan ook gegrond.
Mr. Y heeft in deze zaak uitsluitend in opdracht en op aanwijzing van mr. X gehandeld. De raad overweegt dat het optreden van een advocaat-stagiair zelfstandig ter beoordeling aan de raad kan worden voorgelegd. In deze zaak is de raad van oordeel dat de beslissing of het kantoor van mrs. X en Y vrij stond om voor de wederpartij van klager op te treden echter geheel aan mr. X is toe te rekenen. Op grond hiervan acht de raad de klacht tegen mr. Y ongegrond.
De raad is van oordeel dat mr. X zich ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen. Niet alleen heeft mr. X ten onrechte overwogen dat het hem vrijstond om tegen de wederpartij van een (voormalige) cliënt van een van zijn kantoorgenoten op te treden, mr. X is door die (voormalige) cliënt er ook nog eens vooraf op gewezen dat hij niet vrijstond. Mr. X heeft desondanks gemeend de belangen van de wederpartij van klager zwaarder te moeten laten wegen en heeft welbewust de brief van klager naast zich neergelegd. Mr. X heeft door het belang van de wederpartij van klager te stellen boven het belang van naleving van Gedragsregel 7 er blijk van gegeven onvoldoende inzicht te hebben in het belang van die gedragsregel en de ernst van overtreding daarvan. In zijn schriftelijke verweer alsmede ter zitting van de raad heeft mr. X er opnieuw blijk van gegeven hierin onvoldoende inzicht te hebben. De raad is van oordeel dat mr. X op grond van het bovenstaande ernstig tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld, hetgeen voor de raad aanleiding zou kunnen zijn hem de maatregel van berisping op te leggen. Gelet op de omstandigheid dat mr. X al vele jaren een praktijk als advocaat uitoefent en de raad in het verleden nooit een maatregel jegens mr. X heeft opgelegd zal de raad zich beperken tot het opleggen van de maatregel van enkele waarschuwing.
Volgt
Gegrondverklaring van de klacht tegen mr. X met enkele waarschuwing en ongegrondverklaring van de klacht tegen mr. Y.