Geschillencommissie Advocatuur ADV-D05-0187

Bindend advies d.d. 15 november 2006

(mrs. Van der Goen, Thunissen en Arnoldus-Smit)

De advocaat die als bemiddelaar bij een echtscheiding optreedt, gaat zijn taak te buiten wanneer hij in afwijking van de instructie van zijn beide cliënten blijft adviseren dat het door hen overeengekomen alimentatiebedrag niet juist is.

 

Feiten

Een echtpaar gaat naar een advocaat om te komen tot een echtscheiding. Hun bezwaren richten zich tegen de hoogte van de declaraties, waarvan nog H 2.250,99 openstaat. Hun voornaamste bezwaar is dat de advocaat bleef aandringen op een hogere alimentatie die de vrouw aan de man zou hebben te betalen dan tussen hen was afgesproken en opnieuw berekeningen was gaan maken hoewel partijen het zelf volledig eens waren. Daarnaast hebben zij bezwaar tegen slordigheden van de advocaat bij het opstellen van het echtscheidingsconvenant. De advocaat verweert zich onder meer daarmee, dat naar haar inzicht de man in een ongelijkwaardige positie ten opzichte van de vrouw stond en dat zij om die reden verplicht was te (blijven) wijzen op de incongruentie tussen de gemaakte afspraak en de alimentatie waar de man naar haar berekeningen werkelijk aanspraak op zou kunnen maken. De cliënten verzoeken de Commissie te bepalen dat het openstaande bedrag van de declaraties aan hen wordt kwijtgescholden en daarnaast een vergoeding van H 500 wordt toegekend voor geleden schade in tijd en voor emotionele schade.

 

Beoordeling van het geschil in conventie en reconventie

Blijkens de door beide partijen getekende opdrachtbevestiging was de advocaat belast met de bemiddeling van de echtscheiding van de cliënten.

Vaststaat dat de advocaat in dat kader een lijst van activa en passiva heeft opgesteld, een aantal alimentatieberekeningen heeft gemaakt en een concept-echtscheidingsconvenant heeft opgesteld.

De cliënten stellen dat de echtscheidingsbemiddeling door de advocaat een opeenstapeling van fouten en foutjes is geweest. De advocaat betwist de stelling van de cliënten.

De Commissie overweegt als volgt. Ter zitting hebben de cliënten onweersproken gesteld dat zij in onderling overleg een door de vrouw aan de man te betalen bedrag aan partneralimentatie hadden afgesproken en dat zij, ook na kennelijke tegenwerking van de advocaat, als instructie aan de advocaat hebben meegegeven dat zij van dit bedrag, dat lager was dan het door de advocaat berekende bedrag, diende uit te gaan. Ondanks deze uitdrukkelijke bedoeling van partijen heeft de advocaat kennelijk haar eigen pad willen bewandelen en is zij (behoefte)berekeningen blijven maken.

De advocaat heeft hiertoe als argument aangevoerd, dat de man een zekere bescherming verdiende binnen het bemiddelingstraject en uitdrukkelijk moest worden gewezen op het bedrag aan alimentatie waar hij volgens de tremanormen recht op had. Ofschoon de mate van eigen verantwoordelijkheid van een advocaat toeneemt indien deze bij een echtscheiding optreedt als gezamenlijk advocaat voor twee partijen, is in casu van enige noodzaak tot bescherming van één der partijen (in dit geval de man) de Commissie echter niet gebleken, met name en ook niet ter zitting. Naar het oordeel van de Commissie was niet alleen de vrouw, maar ook de man, voldoende opgeleid en mondig om voor haar respectievelijk zijn belang op te komen en om de consequenties van de tussen hen gemaakte afspraken te overzien. Voorts heeft de advocaat, naar de cliënten ter zitting onweersproken hebben gesteld, te kennen gegeven dat de berekeningen nodig waren ter overtuiging van de rechtbank. Deze opvatting deelt de Commissie niet in zaken als de onderhavige, waarin sprake is van een echtscheiding op gemeenschappelijk verzoek. Kenmerkend daarvoor is nu eenmaal dat daaraan een onderlinge afspraak tussen partijen ten grondslag

ligt.

Nog daargelaten de vraag of de kritiek van de cliënten op het door de advocaat opgestelde concept-convenant al dan niet terecht is, is de Commissie reeds gelet op het vorenstaande van oordeel dat de advocaat in het algemeen niet heeft gehandeld zoals mag worden verwacht van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat en dat zij een groot aantal werkzaamheden ten onrechte heeft verricht. Gemeten naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is de Commissie van oordeel dat de cliënten behoudens het door hen reeds aan de advocaat betaalde voorschot niets meer aan de advocaat verschuldigd zijn en dat de advocaat derhalve geen aanspraak kan maken op betaling van de openstaande declaraties. Nu de cliënten de door hen beweerdelijk geleden schade niet met stukken hebben onderbouwd, noch anderszins aannemelijk hebben gemaakt, bestaat

naar het oordeel van de Commissie geen aanleiding tot het toekennen van een door de advocaat aan de cliënten te betalen schadevergoeding. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de klacht ten dele gegrond is en dat als volgt moet worden beslist.

 

Beslissing

Het depotbedrag wordt aan de cliënten gerestitueerd.

De advocaat dient aan de cliënten een bedrag van H 22,50 te vergoeden ter zake van klachtengeld. Overeenkomstig het reglement van de commissie is de advocaat aan de Commissie als bijdrage in de behandelingskosten een bedrag verschuldigd van H 57,50 (zijnde de helft van het vastgestelde bedrag aan behandelingskosten). De Commissie wijst het meer of anders

verlangde af.

 

Noot

De vaststelling door de Geschillencommissie dat het nog openstaande declaratiebedrag, afgerond op H 2.253, niet betaald hoefde te worden is, bij gebreke van een toelichting of motivering, niet zonder meer overtuigend. Misschien had het geholpen wanneer duidelijk was gemaakt wat aan de cliënten in totaal in rekening was gebracht. Het springende punt in deze beslissing is natuurlijk de beoordeling van de rol van de advocaat die tevens als scheidingsbemiddelaar optreedt. Hoe ver gaat zijn verantwoordelijkheid, wanneer heeft hij voldoende inhoud gegeven aan zijn verantwoordelijkheid jegens elk der partijen afzonderlijk? Tuchtrechtelijke klachten over dit onderwerp zijn schaars maar hebben betrekking op het spiegelbeeld van de situatie uit deze casus. Dan gaat het erom dat één van de partijen zich achteraf benadeeld voelt en aan de advocaat verwijt onvoldoende zorg aan zijn positie te hebben besteed. Het boek ‘Advocatentuchtrecht’ vat de tuchtrechtelijke jurisprudentie aldus samen, dat de advocaat in een bemiddelingssituatie zich ervan moet overtuigen dat degene wellicht met minder genoegen neemt dan waarop hij of zij aanspraak kan maken, daar in elk geval duidelijk en schriftelijk op moet zijn gewezen en uitdrukkelijk van instemming met de voorgenomen regeling blijk geeft. De advocaat in deze casus is een stapje verder gegaan, zo te zien, en heeft nadat al deze voorzorgsmaatregelen waren getroffen toch gemeend nog te moeten wijzen op een discrepantie tussen de afspraak en wat mogelijk in een procedure door de rechter zou worden vastgesteld. De ene mogelijkheid is dat de advocaat klakkeloos opschrijft wat zijn cliënten dicteren, en dan is het fout. Aan de andere kant van het spectrum staat de advocaat die de door zijn cliënten gemaakte afspraken onjuist vindt en daarop blijft wijzen en dat is, zo te zien, evenzeer fout en in elk geval voor het lot van de declaratie onwenselijk. Daartussenin bevindt zich een grijs gebied waar het vooral op tact en inlevingsvermogen zal aankomen.

GJK.

Download artikel als PDF

Advertentie