Hof van Discipline, 17 juni 2005
(mrs. Goossens, Van Voorst van Beest, Vermeulen, Kiers-Becking en Gründemann)
Het verzet van de Raad van Toezicht tegen inschrijving die verzocht wordt door iemand die is geschrapt op grond van het niet-tijdig voltooien van de beroepsopleiding. Het stond de raad vrij om van het middel van verzet gebruik te maken.
Beroep op overmacht wordt verworpen.
– Artikel 4 lid 2, sub c Advocatenwet (verzet tegen verzoek tot inschrijving)
Feiten
Klaagster is op 3 december 1999 ingeschreven als advocaat en procureur bij de rechtbank te X. De inschrijving is voorwaardelijk in de zin van artikel 1 sub 5 van de Advocatenwet. Klaagster is per 1 december 2000 in deeltijd gaan werken, zodat haar stageperiode met 18 maanden is verlengd tot 3 juni 2004.
Bij brief van de Nederlandse Orde van Advocaten van 28 januari 2004 is klaagster erop gewezen dat in juni van 2004 aan de griffie van de rechtbank zal worden kennisgegeven dat klaagster zes maanden later, derhalve per 3 december 2004 van het tableau dient te worden geschrapt, tenzij zij voordien het bewijs dat zij het in artikel 9c van de Advocatenwet bedoelde examen met gunstig gevolg had afgelegd zou hebben overgelegd; tegen deze kennisgeving heeft klaagster geen bezwaar ingediend.
Klaagster heeft het bedoelde examen niet afgelegd; schrapping van het tableau heeft per 3 december 2004 plaatsgevonden. Reeds daaraan voorafgaand (op 22 november 2004) dient klaagster bij de rechtbank te X een verzoek in tot (opnieuw) voorwaardelijke inschrijving.
In haar verzoekschrift heeft zij verwezen naar de aanstaande schrapping en gesteld dat zij deze niet kon aanvechten omdat de Advocatenwet geen mogelijkheid biedt tot verlenging van de in artikel 8 lid 3 van de Advocatenwet bedoelde termijn.
De Raad van Toezicht heeft bij beslissing van 23 december 2004 verzet gedaan tegen de verzochte inschrijving. Daartegen richt zich het beklag.
Klaagster stelt daartoe dat haar beklag gegrond moet worden verklaard, omdat zij ten gevolge van een val van haar paard op 21 juli 2002 ernstig letsel heeft bekomen, waardoor zij niet in staat is geweest binnen de haar toegemeten stageperiode vorenbedoeld examen met goed gevolg af te leggen, zodat zij met recht een beroep op overmacht kan doen.
Daarnaast heeft zij aangevoerd dat de Raad van Toezicht niet verplicht is verzet te doen tegen de hernieuwde inschrijving en daartoe in het licht van de omstandigheden van het geval in redelijkheid ook niet had mogen besluiten.
Beslissing
Het hof verwerpt het beklag.
De in deze zaak door het hof te beantwoorden vraag is of de Raad van Toezicht in redelijkheid had mogen besluiten verzet te doen tegen de inschrijving.
Voorop dient te worden gesteld, dat er grote belangen zijn gediend met goedopgeleide advocaten. Zowel de persoonlijke belangen van de cliënten zijn hierbij in het geding als die van een goede rechtspleging in haar algemeenheid. Die rechtvaardigen de opleidingsvoorschriften, en deze voorzien erin dat stagiaires een opleiding kunnen volgen, die met gunstig gevolg moet worden afgerond binnen een door de wet bepaalde termijn, bij gebreke waarvan schrapping van het tableau volgt (artikel 8 lid 3 Advocatenwet).
Artikel 4 lid 2 sub c Advocatenwet bepaalt voor het geval een hernieuwd verzoek tot inschrijving wordt gedaan nadat een stagiaire er niet in geslaagd is binnen de gestelde termijn de examens te halen, dat de Raad van Toezicht tegen dat nieuwe inschrijvingsverzoek verzet kan doen.
Juist dat in de wet voorziene geval doet zich hier voor. Het hof is van oordeel dat de door klaagster aangevoerde omstandigheden en belangen onvoldoende zwaarwichtig zijn om van dit in de wet vastgelegde uitgangspunt af te wijken.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de stage van klaagster niet geschorst is geweest vanwege het ongeval en dat zij de raad nooit heeft bericht om die reden niet in staat te zijn haar praktijk te blijven uitoefenen. Een bezwaar tegen de kennisgeving van schrapping om langs die weg een verlenging van een stage te verkrijgen is bewust achterwege gelaten omdat zulks, aldus klaagster, geen kans van slagen had. Niet valt in te zien waarom klaagster dan wel een vergelijkbaar resultaat zou kunnen bereiken door een hernieuwde inschrijving als advocaat.
Klaagster heeft ook wel erkend dat het bij haar schortte aan een kwalitatief goed niveau aangezien zij een aanzienlijke kennis- en ervaringsachterstand had opgelopen.
Het hof stelt vast dat uit de toelichting van klaagster voorts blijkt dat zij zich in haar stageperiode vooral heeft beziggehouden met advisering en mediation, zodat ook niet valt in te zien dat zij haar werkzaamheden niet kan voortzetten als juridisch medewerkster op het kantoor waar zij werkzaam is.
Volgt
Ongegrondverklaring van het beklag van klaagster.