Raad van Discipline Amsterdam, 6 juni 2005

(mrs. De Groot, Goppel, Rigters, Romijn en Verweel-Stokman)

 

Bij de behandeling van een familiezaak dient de advocaat extra zorgvuldigheid in acht te nemen in verband met de bij een dergelijke zaak betrokken belangen van derden, in het bijzonder van kinderen. De advocaat die informatie verstrekt over het strafrechtelijk verleden van de wederpartij dient daarbij niet uitsluitend af te gaan op mededelingen van zijn eigen cliënt maar zelf nader onderzoek te verrichten.

– Advocatenwet artikel 46 (3.3.1 Grievende uitlatingen)

– Gedragsregels 30 en 31

 

Feiten

Klager en zijn ex-partner hebben uit hun verbroken relatie een zoontje. Mr. X staat de ex-partner bij. Klager vraagt de rechtbank een omgangsregeling vast te stellen. Mr. X schrijft in het verweerschrift onder meer:

‘Daarentegen is het een feit van algemene bekendheid dat verzoeker ook tijdens het samenwonen met de vrouw matig tot zeer agressief kon optreden en voor agressief gedrag zelfs door de rechter veroordeeld is.’

Bij de zitting waarin het verzoek tot het treffen van een omgangsregeling wordt behandeld, maken klager en zijn voormalige partner kenbaar dat zij willen proberen hun conflict door bemiddeling op te lossen, voor welk doel diezelfde middag een bespreking wordt gearrangeerd bij de Raad voor de Kinderbescherming. Mr. X vergezelt zijn cliënte naar de raad. De raad doet vervolgens schriftelijk verslag aan de rechtbank, waarin onder meer te lezen staat: ‘In de hal ontstond met name door de polariserende opstelling van moeders raadsman een zo vijandige en agressieve sfeer dat de Raadsonderzoekers geen mogelijkheden zagen terstond tot bemiddelen over te gaan.’

Vervolgens wordt een voorlopige omgangsregeling vastgesteld. In een brief aan de advocaat van klager schrijft mr. X enige maanden later: ‘Cliënte blijft bij haar mening dat het niet in het belang van (de minderjarige) is als hij dit weekend omgang heeft met zijn vader, en dat bovendien losstaat van het incident dat zich op (datum) heeft voorgedaan. De politie te A. is op de hoogte en zal niet meewerken aan de omgang, mocht (klager) onverhoopt toch vanmiddag verschijnen.’ De klacht bestaat uit drie onderdelen:

a mr. X heeft zich bij het bemiddelingsgesprek bij de Raad voor de Kinderbescherming zodanig negatief en beledigend gedragen, dat er geen gesprek kon plaatsvinden;

b mr. X stelt dat klager een strafrechtelijk verleden met betrekking tot geweld heeft, hetgeen niet het geval is en hem bekend moet zijn;

c mr. X schrijft in zijn brief van (datum) ten onrechte dat de politie niet zal meewerken aan de omgangsregeling.

 

Overwegingen van de raad:

Sub a Vooropgesteld dient te worden dat een advocaat (van de wederpartij) een ruime vrijheid toekomt ten aanzien van de wijze waarop hij de belangen van zijn cliënt behartigt, met dien verstande dat het de advocaat niet is toegestaan zich hetzij schriftelijk, hetzij mondeling onnodig grievend uit te laten over de wederpartij van zijn cliënt of feiten te poneren waarvan hij de onjuistheid kent of redelijkerwijs kan kennen. Daarbij dient een advocaat bij de behartiging van een familiezaak bovendien extra zorgvuldigheid in acht te nemen in verband met de bij een dergelijke zaak betrokken belangen van derden, meer in het bijzonder van kinderen.

Klager verwijt mr. X dat hij zich bij de Raad voor de Kinderbescherming polariserend heeft opgesteld. Hij verwijst daarvoor naar de brief van de Raad voor de Kinderbescherming. Mr. X heeft gesteld dat met betrekking tot het incident bij de Raad voor de Kinderbescherming een misverstand is ontstaan. Er zou sprake zijn geweest van een persoonsverwisseling. Niet hij zou zich hebben schuldig gemaakt aan polariserend gedrag maar de huidige echtgenoot van zijn cliënte.

Beide partijen hebben ten bewijze van hun standpunten verklaringen van getuigen overgelegd. De inhoud van de verschillende verklaringen staat tegenover elkaar. Aldus is niet komen vast te staan dat mr. X zich schuldig heeft gemaakt aan polariserend gedag en aldus in strijd zou hebben gehandeld met de hier weergegeven norm.

Sub b Mr. X heeft aangegeven dat hij van zijn cliënte heeft vernomen dat klager strafrechtelijk is veroordeeld op grond van geweldsdelicten. Hoewel de advocaat in beginsel mag afgaan op feiten die zijn cliënt hem verschaft, geldt dat een mededeling betreffende een strafrechtelijke veroordeling van een wederpartij tot nader onderzoek noopt, voordat de advocaat van de juistheid daarvan kan uitgaan.

Mr. X heeft niet gesteld dat hij naar aanleiding van de mededelingen van zijn cliënte omtrent het strafrechtelijk verleden van klager zelf nader onderzoek heeft verricht. Klager heeft onweersproken gesteld dat hij nimmer is veroordeeld op grond van een geweldsdelict. Mr. X heeft derhalve gegevens over een strafrechtelijke veroordeling van klager aan de rechter verstrekt die hij niet nader heeft onderzocht en waarvan voorts moet worden aangenomen dat die feitelijk onjuist zijn. Dit onderdeel van de klacht is derhalve gegrond. Sub c Met betrekking tot dit onderdeel van de klacht dienen wederom de normen zoals hiervoor weergegeven vooropgesteld te worden.

Mr. X heeft gesteld dat hij van zijn cliënte heeft vernomen dat de politie te A. geen actie zou ondernemen naar aanleiding van het niet-nakomen van de omgangsregeling. Mr. X mocht terzake deze stelling afgaan op hetgeen zijn cliënte hem mededeelde en behoefde, gezien de aard van de mededeling van zijn cliënte, naar de juistheid hiervan geen nader onderzoek te verrichten.

Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.

Gelet op de gegrondheid van klachtonderdeel (b) is de maatregel van enkele waarschuwing passend.

 

Beslissing van de raad:

verklaart onderdelen (a) en (c) van de klacht ongegrond;

verklaart onderdeel (b) van de klacht gegrond;

legt aan mr. X op de maatregel van enkele waarschuwing.

Download artikel als PDF

Advertentie