Hof van Discipline, 24 maart 2006, nummer 4418
(mrs. Van Griensven, Beker, De Groot-Van Dijken, De Leeuw en Arpeau)
Raad van Discipline Amsterdam, 22 augustus 2005
(mrs. Van Bennekom, Breederveld, Pannevis, Rigters en Röttgering)
Indien de achtergrond van de klacht een civiel geschil is, is het niet de taak van de tuchtrechter daarover een oordeel te geven. De tuchtrechter toetst in dit kader slechts marginaal.
– Advocatenwet: artikel 46 (3.2 Grenzen aan de vrijheid van handelen)
– Gedragsregel 19
Feiten
Klager is betrokken geweest bij een aanrijding. De verzekeraar van de andere betrokkene heeft de aansprakelijkheid erkend. Mr. A, de advocaat van klager, en mr. X als de advocaat van de verzekeraar corresponderen over de hoogte van de schadevergoeding. In september 2002 gaan partijen akkoord met het laten verrichten van een arbeidsdeskundig onderzoek. Mr. A en mr. X leveren beiden commentaar op het conceptrapport van de daarvoor aangestelde geneeskundige en mr. X stelt nieuwe vragen waarop de deskundige ingaat in zijn definitieve rapport. In het uiteindelijke rapport kan de klager zich niet vinden, de verzekeraar wél. Partijen hebben nog een bespreking over een mogelijke schikking maar komen er niet uit, waarna mr. A aan mr. X laat weten de onderhandelingen als beëindigd te beschouwen. Hij bevestigt bovendien een eerdere toezegging van mr. X dat zijn cliënte, de verzekeraar, op diens kantooradres kon worden gedagvaard. Mr. X laat daarop in een brief weten dat zijn cliënte voorschotbetalingen aan de klager, die al geruime tijd maandelijks hadden plaatsgevonden, zouden worden gestaakt. Een week later wordt klager door mr. X gedagvaard, waarbij de inzet de terugbetaling van de eerdere voorschotten is, in totaal voor een bedrag van ruim H 700.000. Mr. X had niet aan mr. A laten weten dat zou worden gedagvaard. De klacht bestaat uit twee onderdelen: a) mr. X heeft in zijn commentaar op de conceptrapportage van de verzekeringsgeneeskundige ten onrechte de uitgangspunten waarover consensus bestond verlaten; b) mr. X heeft zonder enige voorafgaande kennisgeving aan mr. A. rauwelijks klager gedagvaard op diens woonadres. Zowel de cliënt als mr. A is klager. In de beslissing van de Raad wordt de cliënt aangeduid als ‘klager’ en de cliënt en mr. A. gezamenlijk als ‘klagers’.
Overwegingen van de Raad
Ad klachtonderdeel a): Met klachtonderdeel a wordt mr. X verweten dat hij namens zijn cliënte in de brief van 14 oktober 2004 afstand nam van het eerder met klagers overeengekomen uitgangspunt dat het rapport
(van een neuroloog, bew.) de basis voor
de door de verzekeringsdeskundige op te maken rapportage zou vormen. Mr. X heeft deze stelling betwist en betoogd dat zijn vragen en opmerkingen bij de conceptrapportage van de verzekeringsgeneeskundige geenszins impliceerden dat dat uitgangspunt werd verlaten, maar dat deze zien op de zelfstandige onderzoeksplicht van de verzekeringsgeneeskundige en niet met het rapport van de neuroloog in strijd zijn. De Raad constateert dat hetgeen mr. X met klachtonderdeel a) wordt verweten nauw verweven is met de civielrechtelijke kant van de tussen partijen bestaande geschillen. Immers, uit de dagvaarding blijkt dat ook in de civiele procedure de wijze waarop de schade van klager is dan wel behoort te worden vastgesteld aan de orde komt. Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is het, indien de achtergrond van de klacht een civiel geschil is, niet de taak van de tuchtrechter daarover een oordeel te geven; dat oordeel is voorbehouden aan de civiele rechter. De tuchtrechter toetst in dit kader slechts marginaal. Marginaal getoetst kan niet worden gezegd dat het standpunt dat mr. X in zijn brief van 14 oktober 2003 innam, evident in strijd is met hetgeen een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond. Ad klachtonderdeel b): Dit klachtonderdeel ziet met name op het feit dat klager rauwelijks, en op zijn privéadres, is gedagvaard. In dit kader staat voorop dat een advocaat op grond van Gedragsregel 19 verplicht is om, alvorens hij overgaat tot het nemen van rechtsmaatregelen, zijn wederpartij of, zo deze wordt bijgestaan door een advocaat, die advocaat, van zijn voornemen kennis te geven.
Mr. X stelt zich op het standpunt dat Gedragsregel 19 in het onderhavige geval toepassing mist. Hij betoogt daartoe onder meer dat zijn cliënte zich steeds het recht had voorbehouden om de voorschotbetalingen terug te vorderen, zodat klagers met een actie zijdens verweerders cliënte rekening hebben moeten houden, zeker nadat mr. A te kennen had gegeven dat klager de onderhandelingen formeel als beëindigd beschouwde. Daarbij komt dat mr. X een terugvorderingsactie ook expliciet had aangekondigd tijdens de bespreking van 9 maart 2004, zij het dat toen niet door hem werd gesteld dat zijn cliënte het initiatief zou nemen. De cliënte van mr. X heeft daartoe, naar mr. X stelt, eerst later besloten. De vraag of mr. X met name tijdens de bespreking op 9 maart 2004, de mogelijkheid van het terugvorderen van voorschotbetalingen als zodanig ter sprake heeft gebracht, behoeft naar het oordeel van de Raad geen beantwoording, nu het in Gedragsregel 19 niet zozeer gaat om een voornemen op enig moment in de toekomst een vordering in te stellen, maar om het van tevoren aankondigen van het daadwerkelijk aanhangig maken van een procedure. Op grond van de stukken en hetgeen mr. X ter zitting zelf heeft verklaard, kan de Raad niet anders dan vaststellen dat de door mr. X – in conventie – geëntameerde procedure tevoren niet behoorlijk aan mr. A is aangekondigd. Daarmee is Gedragsregel 19 geschonden. Wat er zij van een eventueel misverstand tussen mr. X en de door hem ingeschakelde procureur en/of deurwaarder: die miscommunicatie komt voor risico van mr. X. Uit het dossier blijkt immers dat de per koerier op 21 april 2004 gegeven instructie aan de procureur (‘betekening uiterlijk 26 april 2006’) uitdrukkelijk ruimte biedt voor een eerdere betekening dan de kennelijk door mr. X voorziene datum van 26 april 2004. De Raad merkt in dit verband overigens op dat de woordkeus van mr. X in diens brief van 23 april 2004 aan mr. A zich niet aanstonds laat rijmen met de inhoud van zijn brief van 21 april 2004 aan zijn procureur.
Anders dan mr. X kennelijk meent, leiden de omstandigheden van het geval voorts niet tot de conclusie, dat het ontbreken van een aankondiging vooraf achterwege kon blijven. De Raad is integendeel van oordeel dat die omstandigheden mr. X er eens te meer toe hadden moeten hebben nopen de hier besproken gedragsregel na te leven. De Raad wijst in dit verband op de aard van de zaak, de hoogte van de voorschotbetalingen (waarvan het mr. X bekend was dat deze door klager direct werden uitgegeven), het uitzonderlijke karakter van een terugvorderingsactie als de onderhavige als zodanig, het ontbreken van een ondubbelzinnige schriftelijke mededeling dat – in conventie – teruggevorderd zou worden, de afspraak dat de cliënte van mr. X op zijn kantooradres gedagvaard mocht worden alsook het feit dat partijen inmiddels zeer langdurig met elkaar in onderhandeling waren geweest.
Gelet op die omstandigheden is de Raad van oordeel dat klagers ervan uit mochten gaan dat, zo de cliënte van mr. X ervoor zou kiezen dat zij, en niet klagers, het initiatief tot een procedure zou nemen, zij daarvan tijdig voor mr. X in kennis zouden worden gesteld. Door dat na te laten heeft mr. X bovendien het risico aanvaard dat klager, zoals hij zelf stelt en door mr. X niet gemotiveerd is weersproken, van de rauwelijks op zijn woonadres uitgebrachte dagvaarding een terugslag van belang heeft ondervonden. Dit alles had mr. X behoren te voorzien en voorkomen. Dit klachtonderdeel is mitsdien gegrond.
Mede gelet op het feit dat mr. A ter zitting heeft aangegeven dat het hem en zijn cliënt vooral om het principe gaat en het hen niet te doen is om een aan mr. X op te leggen maatregel ziet de Raad geen aanleiding een maatregel op te leggen.
Beslissing van de Raad
De Raad acht klachtonderdeel a) ongegrond en klachtonderdeel b) gegrond.
Beslissing van het Hof
Nu het onderzoek in hoger beroep niet heeft geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de Raad, verenigt het Hof zich daarmee.
De beslissing van de Raad wordt bekrachtigd.