Hof van Discipline, 9 januari 2006, nummer 4236

(mrs. Van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp, Van Voorst van Beest, Schokkenbroek, Knottnerus en Benner)

Raad van Discipline Amsterdam, 14 december 2004

(mrs. Markx, Van den Berg, Van der Plas, Verviers, Voorhoeve)

 

Dat een deken een registratie bijhoudt van beslissingen van tuchtrechtelijke procedures en zonder toestemming van een advocaat uit die registratie informatie over die advocaat verstrekt aan de Raad van Discipline, is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Mede is voor dat oordeel van belang dat er een voornemen ligt tot wijziging van de Advocatenwet opdat er een wettelijke grondslag komt voor de opslag en verstrekking van deze gegevens en het College Bescherming Persoonsgegevens bij besluit van 21 juli 2005 terzake een tijdelijke ontheffing aan de Orde heeft verleend. Het is in het belang van een goede tuchtrechtspleging wanneer de deken bij zijn onderzoek naar een klacht ook het tuchtrechtelijk verleden van de advocaat betrekt en de raad daarover inlicht.

– Advocatenwet artikel 46 (2 Wat een behoorlijk advocaat betaamt)

 

Feiten

De klacht houdt in dat de deken ten aanzien van mr. Y en zonder diens toestemming een registratie heeft bijgehouden van beslissingen in eerdere tuchtrechtelijke procedures waar mr. Y als verweerder in is opgetreden en zonder diens toestemming de informatie in kwestie bij de behandeling van een nieuwe klacht aan de Raad van Discipline heeft verstrekt.

 

Overwegingen en beslissing van de raad

De raad stelt voorop dat het optreden van een deken als zodanig niet onder tuchtrechtelijke controle staat, tenzij de deken bij het uitoefenen van zijn functie zijn taak zodanig heeft verwaarloosd of zich in die hoedanigheid zodanig heeft misdragen dat hij geacht moet worden zich schuldig te hebben gemaakt aan een handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt.

De raad acht bij de beoordeling van de klacht van belang dat de deken op grond van artikel 50 lid 1 sub c en artikel 58 sub d Advocatenwet een afschrift van de beslissingen van de Raad van Discipline en van het Hof van Discipline ontvangt. Voorts kan uit artikel 2 lid 2 Advocatenwet worden afgeleid dat de Raad van Toezicht geacht wordt een registratie bij te houden van deze tuchtrechtelijke beslissingen en gegevens daaruit te verstrekken aan organen en instanties als daar omschreven en bedoeld. Terecht is de deken over wie thans wordt geklaagd van oordeel dat bij zijn onderzoek ook betrokken kunnen worden eventueel eerdere tuchtrechtelijke beslissingen betreffende de advocaat over wie geklaagd wordt. De raad neemt ook in aanmerking dat het register uitspraken van de raad zelf en van het Hof van Discipline bevat, die voor de raad en het Hof van Discipline reeds toegankelijk zijn zonder toezending van een uittreksel daaruit door de deken. De deken is de raad en het hof slechts behulpzaam door toezending van dat uittreksel.

De raad verklaart de klacht ongegrond. Overwegingen van het hof Het is het hof ambtshalve bekend dat de in de klacht aan de orde gestelde handelwijze van de deken al sinds jaar en dag door (vrijwel) alle dekens en/of Raden van Toezicht wordt gevolgd. Ingevolge de artikelen 50 lid 1 en 58 Advocatenwet worden afschriften van de tuchtrechtelijke beslissingen van de Raden van Discipline en het hof toegezonden aan (onder meer) de deken van de orde waarvan de betrokken advocaat deel uitmaakt. Het bepaalde in artikel 2 lid 2 (tweede volzin) in verbinding met artikel 26 Advocatenwet brengt mee dat de Raden van Toezicht ervoor dienen zorg te dragen dat van iedere advocaat in hun arrondissement wordt bijgehouden (onder meer) of hij tuchtrechtelijk is veroordeeld. Hierin kan een wettelijke grondslag worden gevonden voor de registratie van de tuchtrechtelijke gegevens van een advocaat door de deken van de orde waartoe hij behoort. Het eerste onderdeel van de klacht, dat zich tegen deze registratie richt, is dan ook ongegrond.

Voor de tuchtrechter, die bij gegrondbevinding van een tegen een advocaat gerichte klacht moet beslissen over de aan hem op te leggen maatregel, vormt het tuchtrechtelijk verleden van die advocaat een relevante omstandigheid. Het is dan ook in het belang van een goede tuchtrechtspleging wanneer de deken, die ingevolge artikel 46c lid 2 Advocatenwet naar elke bij hem ingediende klacht een onderzoek dient in te stellen alvorens hij de klacht ter kennis van de Raad van Discipline brengt, bij zijn onderzoek ook het tuchtrechtelijk verleden van de betrokken advocaat betrekt en de raad daarover inlicht. Door de jaren heen hebben de dekens op deze wijze gehandeld.

Tot de inwerkingtreding op 1 juli 1989 van de Wet persoonsregistraties (Stb. 1988, 665) bestonden er geen wettelijke bezwaren tegen de hiervoor weergegeven praktijk. De met deze wet ontstane belemmering is weggenomen door het op artikel 7 van die wet gebaseerde Besluit Gevoelige Gegevens van 19 februari 1993 (Stb. 1993, 158). Artikel 7 van dit besluit houdt in dat ‘persoonsgegevens van tuchtrechtelijke aard, betreffende de toepassing van een wettelijk geregeld tuchtrecht, mogen zijn opgenomen in persoonsregistraties, gehouden door of ten behoeve van organen, diensten of instellingen die bij of krachtens de wet met de behandeling van de betrokken feiten zijn belast’. De Wet persoonsregistraties is

ingetrokken bij de Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) die op 1 september 2001 in werking is getreden (Stb. 2000, 302). Hoewel hiermee de wettelijke basis kwam te ontvallen aan het Besluit Gevoelige Gegevens, bleef ook nadien de bestaande praktijk met betrekking tot het aan de tuchtrechter mededelen van tuchtrechtelijke gegevens gehandhaafd. Het verstrekken van deze persoonsgegeven valt echter onder het verbod van artikel 16 van de nieuwe wet, terwijl een voorziening vergelijkbaar met die van het Besluit Gevoelige Gegevens ontbreekt. Aanvankelijk is hieraan geen of onvoldoende aandacht besteed. Toen echter duidelijk werd dat een voorziening diende te worden getroffen, heeft de Nederlandse Orde van Advocaten zich gewend tot het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP). Nadat de Minister van Justitie bij brief van 15 mei 2005 aan de orde had laten weten dat hij instemt met de instelling van een Centraal Tuchtregister en dat de daarvoor noodzakelijke wijziging van de Advocatenwet ter hand zal worden genomen, heeft het CBP bij besluit van 21 juli 2005 een tijdelijke ontheffing als bedoeld in artikel 23, eerste lid, onder e, WBP aan de orde verleend voor een periode van twee jaar. Dit betekent dat het de dekens thans weer vrijstaat op de gebruikelijk wijze aan de tuchtrechter informatie over het tuchtrechtelijke verleden van advocaten te verstrekken.

De deken heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij begin 2003 een tegen klager gerichte klacht ter kennis heeft gebracht van de raad en bij de daarbij toegezonden stukken ook een zogenaamde antecedentenlijst heeft gevoegd. Uit het hiervoor overwogene volgt dat een wettelijke grondslag ter rechtvaardiging van deze ingevolge de WBP niet-toegestane handelwijze op dat moment ontbrak. De klacht stelt aan de orde de vraag of de deken hiervoor tuchtrechtelijk een verwijt treft. Voor de beantwoording van die vraag acht het hof de navolgende omstandigheden van belang. De deken handelde in zijn kwaliteit en zijn handelwijze kwam overeen met die welke toen en voordien door de dekens placht te worden gevolgd. Ook de tuchtrechter stond altijd geheel achter deze handelwijze, die van belang is voor een goede tuchtrechtspleging. Er zijn geen aanwijzingen dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat een einde zou komen aan deze voor de inwerkingtreding van de WBP reeds lang bestaande praktijk. Integendeel, het is de bedoeling de Advocatenwet zodanig te wijzigen dat daarvoor weer een wettelijke grondslag komt en in afwachting daarvan is door het CBP een tijdelijke voorziening getroffen.

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, komt het hof tot het eindoordeel dat de deken niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij, handelend in zijn hoedanigheid van deken, de in de klacht bedoelde persoonsgegevens van klager aan de tuchtrechter heeft verstrekt.

Dit leidt tot de slotsom dat ook het tweede onderdeel van de klacht ongegrond is en de beslissing van de raad in stand kan blijven.

 

Beslissing

Het hof bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline.

Download artikel als PDF

Advertentie