Hof van Discipline, 5 september 2005, nr. 4311

(mrs. Peeperkorn, Schokkenbroek, Vermeulen, De Kok en Renckens)

Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch, 21 maart 2005

(mrs. Raab, Kneepkens, Caudri, Van Boxsel en Teeuwen)

 

Art. 56 lid 1c Advocatenwet bepaalt dat de advocaat, jegens wie een beslissing is genomen, daarvan in beroep kan komen. Deze bepaling bevat niet de beperking dat hoger beroep slechts mogelijk is tegen een beslissing waarbij een klacht gegrond werd geoordeeld. Indien de advocaat daarbij voldoende belang heeft is daarom appel mogelijk van een beslissing waarbij een klacht ongegrond werd verklaard.

– Advocatenwet artikel 56 lid 1en 46 (1.4.3.1 Financiële verhouding; 1.4.5 Juridische en andere vergissingen zijn niet altijd klachtwaardig)

– Gedragsregel 4

 

Feiten

Mr. X treedt op als advocaat voor klaagster in een rechtbankprocedure over, kort gezegd, de vermogensrechtelijke gevolgen naar Marokkaans recht van haar echtscheiding. In dat geding beroept de vroegere echtgenoot van klaagster zich op de onbevoegdheid van de Nederlandse rechter omdat hij geen woonplaats in Nederland heeft. De rechtbank verklaart zich onbevoegd om van de vorderingen van klaagster kennis te nemen en veroordeelt haar in de proceskosten, begroot op H 4.503.

Mr. X declareert aan klaagster de kosten van zijn bemoeiingen. Zijn declaratie wordt betaald.

 

Klacht

Mr. X heeft zich bijzonder positief uitgelaten over de kans van slagen in deze procedure. Omdat mr. X het adres van de ex-echtgenoot van klaagster in Marokko echter kende had hij moeten inschatten dat dit tot onbevoegdheid van de rechtbank zou leiden. Klaagster is dan ook van oordeel dat mr. X ten onrechte een bedrag van H 5.039,27 heeft gedeclareerd.

 

Verweer

De procedure die klaagster tegen haar ex-echtgenoot wilde voeren heeft van meet af aan een experimenteel karakter gehad. Aan de rechtbank is gevraagd een ongeschreven regel van Marokkaans recht toe te passen. Daarom ook was het Clara Wichmann Instituut (met een financiële garantie) bij de zaak betrokken. Mr. X heeft klaagster er van meet af aan op gewezen dat het hoogst onzeker was of de vordering zou worden toegewezen.

Het was de uitdrukkelijke wens van klaagster om de procedure in Nederland te voeren omdat zij meende dat zij in Marokko weinig kans had.

Mr. X bestrijdt dat hij een inschattingsfout heeft gemaakt. Toen de procedure bij de rechtbank reeds aanhangig was bleek dat de ex-echtgenoot van klaagster een woonadres had in Marokko en dat zijn cliënte in Marokko ook diverse procedures tegen haar ex-echtgenoot voerde.

Nu mr. X geenszins klachtwaardig heeft gehandeld en de declaraties ook overigens niet worden betwist kan het verzenden van die declaraties evenmin als klachtwaardig worden betiteld.

 

Overwegingen van de raad

De raad bespreekt de door mr. X verrichte werkzaamheden en concludeert dat mr. X zich vooral op de inhoudelijke kant van de zaak heeft geconcentreerd. De raad is van oordeel dat mr. X niet voldoende heeft onderzocht of de Nederlandse rechter wel bevoegd was in verband met de feitelijke verblijfplaats van de ex-echtgenoot van klaagster en de eventuele oplossing van de kwestie voor zover mogelijk door een vreemdelingenbeslag. Nu hij daarover geen, althans onvoldoende, zekerheid had moet het feit dat hij de zaak toch bij de Nederlandse rechter heeft aangebracht als een beroepsfout worden aangemerkt waarvoor hij volledig verantwoordelijk is.

De vraag is echter aan de orde, aldus de raad, of er van enige verwijtbaarheid in tuchtrechtelijke zin van mr. X sprake is. Dienaangaande overweegt de raad als volgt.

Het blijkt dat mr. X vanaf het begin nauwgezet en met grote inzet te werk is gegaan. Hij heeft vele malen de ontstane situatie met klaagster besproken, haar geadviseerd en informatie bij derden ingewonnen. Dat mr. X van oordeel was dat de Nederlandse rechter bevoegd zou zijn baseerde hij onder meer op het navolgende. De echtscheiding werd behandeld en uitgesproken door de Nederlandse rechter waardoor mr. X de procedure tot verdeling van de huwelijksgemeenschap c.q. verrekening als een sequeel van die procedure beschouwde. Voorts stond vast dat de ex-echtgenoot van klaagster nog steeds in Nederland stond ingeschreven op het adres van de echtelijke woning, dat hij vanuit Nederland nog zijn zaken behandelde, contact had met zijn advocaat en makelaar en dat hij zijn WAO-uitkering nog steeds in Nederland ontving. Gegeven het feit voorts dat met grote zekerheid vaststond dat een procedure in Marokko voor klaagster geen resultaat zou opleveren kan niet gezegd worden dat mr. X door de procedure voor de Nederlandse rechter te brengen, alle omstandigheden in aanmerking genomen, in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar heeft gehandeld.

Klaagster verwijt mr. X dat hij zich bijzonder positief heeft uitgelaten over de kans van slagen in de procedure. De raad acht dit verwijt niet terecht. Uit de stukken blijkt juist dat mr. X keer op keer zijn aarzeling had hoe deze zaak aan te pakken, hetgeen hij ook in vele brieven aan klaagster liet blijken. Naar het oordeel van de raad betekent het enkele feit van de gemaakte beroepsfout ten aanzien van de bevoegdheidsvraag in de gegeven omstandigheden nog niet dat mr. X in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar heeft gehandeld.

Klaagster stelt voorts dat mr. X ten onrechte een bedrag van H 5.039,27 in rekening heeft gebracht. De bedoeling van dit verwijt kan geen andere zijn dan dat klaagster vordert dat mr. X de door zijn

gedraging veroorzaakte schade vergoedt. Dit betreft evenwel een civiel geschil waarover uitsluitend de burgerlijke rechter kan oordelen.

De raad verklaart de klacht ongegrond.

 

Overwegingen van het hof

Mr. X heeft één grief voorgedragen die zich richt tegen de navolgende overweging van het raad: ‘Uit hetgeen hiervoor is gesteld blijkt dat (mr. X) zich vooral op de inhoudelijke kant van de zaak heeft geconcentreerd. De raad is van oordeel dat (mr. X) in deze situatie niet voldoende onderzocht heeft of de Nederlandse rechter wel bevoegd was in verband met de feitelijke verblijfplaats van de ex-echtgenoot van klaagster en de eventuele oplossing van die kwestie voor zover mogelijk door een vreemdelingenbeslag. Nu hij daarover geen althans onvoldoende zekerheid had moet het feit dat hij toch de zaak bij de Nederlandse rechter aanbracht als een beroepsfout worden aangemerkt, waarvoor ( mr. X) volledig verantwoordelijk is.’

Blijkens het bepaalde in artikel 56 lid 1c Advocatenwet kan de advocaat jegens wie de beslissing is genomen daarvan in beroep komen. Deze bepaling bevat niet de beperking dat hoger beroep slechts mogelijk is tegen klachten die gegrond zijn geoordeeld. Voor de beoordeling van de ontvankelijkheid van dit beroep dient te worden beoordeeld of mr. X daarbij voldoende belang heeft. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend, reeds omdat de raad heeft overwogen dat mr. X een beroepsfout heeft gemaakt terwijl mr. X dat heeft weersproken. Voorts, omdat aannemelijk is dat de desbetreffende overweging tegen mr. X kan worden gebruikt in het kader van een geschil over zijn civielrechtelijke aansprakelijkheid jegens klaagster.

De raad heeft geoordeeld dat het enkele feit dat mr. X een beroepsfout heeft gemaakt ten aanzien van de bevoegdheidsvraag (…) in de gegeven omstandigheden nog niet betekent dat mr. X in tuchtrechtelijke zin verwijtbaar heeft gehandeld.

Daargelaten of het de raad wel vrij stond om te overwegen dat mr. X een beroepsfout had gemaakt, nu de raad tot de conclusie is gekomen dat mr. X onder de omstandigheden tuchtrechtelijk niet verwijtbaar heeft gehandeld, is – naar mr. X met juistheid heeft aangevoerd – over een eventuele beroepsfout van mr. X niet een voldoende daarop toegespitst debat gevoerd, noch in de instructiefase bij de deken noch bij de behandeling ter zitting van de raad. Dat brengt met zich dat in dit tuchtrechtelijk geding niet zonder meer kan worden vastgesteld of van een beroepsfout van mr. X sprake is geweest.

De raad had te dezen kunnen volstaan – en heeft wellicht ook bedoeld te volstaan – met het oordeel dat, zelfs wanneer ervan wordt uitgegaan dat mr. X een beroepsfout in de zin van de aangevallen overweging heeft gemaakt, deze fout onder de omstandigheden nog niet binnen het bereik van het tuchtrecht valt, in die zin dat mr. X zich schuldig heeft gemaakt aan enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die hij als advocaat ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten.

Nu de raad heeft geoordeeld dat de klacht als ongegrond dient te worden afgewezen is het immers niet aan de tuchtrechter maar, zonodig, aan de civiele rechter om te oordelen of mr. X inderdaad een beroepsfout heeft gemaakt.

 

Volgt

Verklaart mr. X ontvankelijk in het door hem ingestelde beroep; vernietigt de door de grief van mr. X aangevallen overweging van de raad; bekrachtigt de beslissing voor het overige.

Download artikel als PDF

Advertentie