Hof van Discipline, 19 december 2005, nummer 4368 (mrs. Van Griensven, De Groot-van Dijken, Vermeulen, De Jong Schouwenburg en Fiévez)
Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 13 juni 2005 (mrs. Verhoeven, Brussaard, Meijer, Van Hilten- Kostense en Verhulst)
Onder werkzaamheden die tot de praktijk van een advocaat (kunnen) behoren, dienen in beginsel ook mediationwerkzaamheden te worden gerekend, nu deze werkzaamheden tegenwoordig door advocaten in het kader van de uitoefening van hun praktijk (kunnen) worden verricht. Een schorsing als advocaat brengt mee dat het de geschorste advocaat niet is toegestaan om mediationwerkzaamheden te verrichten.
– Advocatenwet: artikel 46, 48e, g
Klacht
De klacht van de deken valt in twee onderdelen uiteen:
Klachtonderdeel A: ondanks de schorsing en zijn bevestiging bij brief aan klager (de deken) zich overeenkomstig de schorsing te zullen gedragen heeft mr. X nog steeds een bord ‘X Advocaten’ aan de gevel van zijn kantoorpand. Volgens een proces-verbaal van constatering van de deurwaarder luidt de letterlijke tekst van het gewraakte bord: ‘X Advocaten
mr. X
In samenwerking met kantoor: mr. Y te Z telefoon: …
spreekuur op afspraak’
Klachtonderdeel B: ondanks de schorsing en zijn bevestiging aan klager wordt de telefoon van het kantoor van mr. X opgenomen met: ‘X mediators’. Klager stelt dat, gezien het feit dat verweerder gedurende zijn schorsing geen werkzaamheden mag doen, die een advocaat pleegt te verrichten, waaronder ook de behandeling van zaken, waarvoor geen verplichte rechtsbijstand geldt, hem tevens het zich aankondigen als mediator niet is toegestaan.
Overwegingen van de Raad
Wat betreft klachtonderdeel A komt de Raad tot het volgende oordeel. De deurwaarder heeft blijkens zijn proces-verbaal geconstateerd dat aan het pand van mr. X een bord met de bewuste tekst is bevestigd. De Raad dient dan ook voorbij te gaan aan de stelling van mr. X dat het bord niet of nauwelijks leesbaar zou zijn. Wat er ook zij van de juistheid van de stelling van mr. X dat het bord niet zonder beschadiging zou zijn te verwijderen, deze beweerdelijke omstandigheid komt voor rekening van mr. X en kan niet opwegen tegen het gegeven dat mr. X zich gedurende de schorsing niet als advocaat mag afficheren. De Raad gaat dan ook voorbij aan dit verweer.
Een schorsing als advocaat brengt met zich mee dat het de geschorste advocaat niet is toegestaan om de advocatenpraktijk uit te oefenen en zich als advocaat te afficheren. Een bord aan de gevel van het kantoorpand van mr. X, waarop wordt vermeld ‘X Advocaten mr. X’ wekt de verwachting dat mr. X als advocaat werkzaam is. Ook de vermelding dat wordt ‘samengewerkt’ met een kantoor te Z wijst op een werkzaamheid als advocaat. Van belang is verder dat aan het kantoor van mr. X ook geen andere advocaten zijn verbonden, zodat het niet zo kan zijn dat gedurende de schorsing van mr. X een advocatenkantoor aan het bewuste adres wordt uitgeoefend zonder dat mr. X daarbij als advocaat betrokken is. Het door mr. X gebruikte bord wijst in tegendeel op het uitoefenen door mr. X van de advocatenpraktijk. Mr. X had dan ook tijdig het bord moeten (doen) verwijderen, danwel andere maatregelen moeten nemen zoals het afplakken van de tekst zodat zijn kantoor zich niet meer als advocatenkantoor zou afficheren. Het laten hangen van het bord is strijdig met de aan mr. X opgelegde maatregel van schorsing en als zodanig tuchtrechtelijk laakbaar. Op dit punt treft het dekenbezwaar dan ook doel en de Raad acht de oplegging van na te noemen maatregel passend en geboden. Bij de strafmaat weegt de Raad mee dat mr. X er met zijn handelwijze en reactie op het dekenbezwaar blijk van geeft de beslissingen van de Raad en het Hof van Discipline naast zich neer te leggen. Wat betreft klachtonderdeel B neemt de Raad in aanmerking dat een schorsing als advocaat en procureur impliceert dat de geschorste op geen enkele wijze een juridische praktijk mag uitoefenen, waaronder ook praktijk waarvoor geen procureursbijstand is voorgeschreven. Het uitoefenen van een praktijk als advocaat is immers veel ruimer dan alleen het verrichten van werkzaamheden waarvoor procureursbijstand verplicht is. Het verstrekken van belasting- en juridische adviezen zijn werkzaamheden die vallen onder de praktijkuitoefening van een advocaat. Volgens vaste jurisprudentie zijn dergelijke werkzaamheden een advocaat gedurende een schorsing niet toegestaan. De Raad is echter van oordeel dat zulks niet geldt voor werkzaamheden als mediator. Kenmerk van mediation is dat geen belangen worden behartigd. Bovendien wordt het handelen van een mediator beheerst door eigen regels, zoals bijvoorbeeld een mediationovereenkomst en in voorkomend geval tevens het mediationreglement van het Nederlands Mediation Instituut (NMI), welk reglement tevens tuchtrechtelijke regels omvat. Het is de Raad ambtshalve bekend dat mr. X bij dat instituut als mediator is ingeschreven. De Raad acht het zich uitgeven als mediator en het verrichten van mediationwerkzaamheden niet strijdig met een opgelegde schorsing als advocaat. Klachtonderdeel B kan dan ook geen doel treffen.
Volgt
De Raad:
– verklaart klachtonderdeel A gegrond en legt op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden, waarbij geldt dat de schorsing niet van kracht zal zijn gedurende de periode dat ten aanzien van mr. X een andere schorsing van kracht is of sprake is van schrapping van het tableau, doch eerst daarna een aanvang zal nemen, echter niet eerder dan na verloop van 30 dagen nadat de onderhavige beslissing onherroepelijk is geworden;
– verklaart klachtonderdeel B ongegrond.
Overwegingen van het Hof
De Raad heeft bij beslissing van 8 november 2004 de tenuitvoerlegging gelast van een door het Hof eerder aan mr. X voorwaardelijk opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk gedurende zes maanden, ingaande 19 november 2004. Deze beslissing van de Raad is door het Hof (omdat mr. X voor de mondelinge behandeling bij de Raad niet behoorlijk was opgeroepen) bij beslissing van 22 augustus 2005 vernietigd. Daarom moet worden geoordeeld, dat in de periode van zes maanden na 19 november 2004 van een rechtsgeldige last tot tenuitvoerlegging van een schorsing geen sprake was zodat mr. X ook niet kan worden verweten dat hij zich in die periode niet aan de schorsing heeft gehouden. Dat het Hof, opnieuw rechtdoende, bij de genoemde beslissing van 22 augustus 2005 wederom heeft beslist tot tenuitvoerlegging van de schorsing maakt dit oordeel niet anders. Het voorgaande houdt in dat het beroep van klager gegrond is en de klacht sub A alsnog ongegrond zal worden verklaard. Dat brengt mee dat ook de klacht sub B reeds op deze grond ongegrond is. De deken heeft ter zitting van het Hof gevraagd om, voor het geval het Hof niet toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van klachtonderdeel B, overwegingen ten overvloede te willen wijden aan de grief van de deken, die is gericht tegen het oordeel van de Raad, dat het zich uitgeven als mediator en het verrichten van mediation werkzaamheden niet strijdig is met een opgelegde schorsing als advocaat. Het Hof acht termen aanwezig aan dit verzoek te voldoen. Een schorsing als advocaat brengt mee, dat het de geschorste advocaat niet is toegestaan om de advocatenpraktijk uit te oefenen. Een schorsing houdt niet alleen in, dat het niet is toegestaan de aan een advocaat en procureur voorbehouden werkzaamheden te verrichten, maar de schorsing geldt ook andere werkzaamheden die tot de praktijk van een advocaat en procureur ‘kunnen’ behoren (Hof van Discipline, 13 december 2004, nr. 4148). Onder werkzaamheden die tot de praktijk van een advocaat (kunnen) behoren dienen naar het oordeel van het Hof in beginsel ook mediationwerkzaamheden te worden gerekend, nu deze werkzaamheden tegenwoordig door advocaten in het kader van de uitoefening van hun praktijk (kunnen) worden verricht. Daaraan doet niet af, dat deze werkzaamheden ook door anderen dan advocaten (kunnen) worden verricht. Het Hof wijst in dit verband nog op een beslissing van het Hof uit 1957 (Hof van Discipline, 12 augustus 1957, Advocatenblad 1958, p. 327), waarin het Hof (onder meer) overweegt dat de uitoefening van het beroep van advocaat omvat al hetgeen daartoe vanouds behoort en volgens de behoeften der samenleving daartoe is gaan behoren. Het Hof overweegt dat deze beslissing nog steeds als actueel kan worden aangemerkt: mediation is de afgelopen tijd wel in toenemende mate gaan behoren tot de uitoefening van het beroep van advocaat.
Volgt
Vernietigt de beslissing van de Raad en opnieuw rechtdoende verklaart de klacht alsnog in beide onderdelen ongegrond.