Raad van Discipline ‘s-Gravenhage, 21 maart 2005

(mrs. Van Boven, Van den Dries, Meerman, Merens en Van Nispen tot Sevenaer).

 

Een advocaat die stelselmatig griffierechten niet tijdig heeft voldaan, handelt niet alleen zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt maar berokkent tevens schade aan de stand van de advocatuur. Uitleg van artikel 16, lid 2 Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken.

– Advocatenwet artikel 46 (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt; 2.2 Bezwaren van de deken; 4.3 Financieel belanghebbenden); artikel 46f

– Gedragsregels 1 en 23

– Artikel 16, lid 2 WTBZ

 

Feiten

In 2001 heeft de rechtbank A incassomaatregelen aangekondigd jegens mr. X in verband met het onbetaald blijven van door mr. X verschuldigde griffierechten ten bedrage van ƒ 7.991,75. Bij brief d.d. 9 juli 2001 heeft mr. X de Arrondissementale Stafdienst onder meer geschreven: ‘… De primaire debiteur is of blijft opdrachtgever, ikzelf ben slechts tussenpersoon c.q. diens proces-vertegenwoordiger’. Bij beschikking d.d. 9 augustus 2002 heeft de Hoge Raad der Nederlanden in een zaak van mr. X optredende als opposant op de voet van artikel 22 lid 4 Wet Tarieven in Burgerlijke Zaken, onder meer overwogen: ‘Artikel 16, lid 2 WTBZ dat bepaalt dat advocaten of procureurs of gemachtigden van partijen of belanghebbenden mede-aansprakelijk zijn voor de voldoening van rechten en verschotten, kan niet anders worden begrepen dan als inhoudend dat opposant en zijn opdrachtgever(s) hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van bedoelde rechten en verschotten’. In oktober 2003 bleek mr. X nalatig om aan de rechtbank A griffierechten te voldoen ter hoogte van H 34.049,56 en aan de Hoge Raad voor een bedrag van ruim H 10.000. Bij brief d.d. 5 november 2003 heeft mr. X aan de deken onder meer geschreven: ‘2) Noch aan de Advocatenwet zelf noch aan de WTBZ valt te ontlenen of valt daarop te baseren dat een advocaat gehouden is griffierecht voor te financieren’ ‘Mijn eigen verantwoordelijkheid en/of aansprakelijkheid treedt m.i. in op of met het moment van het dwangbevel’ … ‘Het bedrag van H 34.049,65 kan ik niet verklaren, omdat het lijstje niet was bijgesloten’ … ‘Ik heb er principieel voor gekozen om griffierechten niet voor te financieren’. Bij brief d.d. 21 november 2003 heeft de griffier van de Hoge Raad der Nederlander klager laten weten dat ter invordering van griffiegelden van mr. X twee dwangbevelen zijn uitgevaardigd. Bij brief d.d. 26 februari 2004 heeft mr. X aan de deken medegedeeld: ‘Mijn raadsman meldt mij dat ik verkeerd bezig ben. Ik aanvaard zijn opinie. Rest de vraag of mij een termijn is of wordt gegund om de kwestie van de griffiegelden naar behoren af te wikkelen.’ Op 8 juli 2004 heeft de president van de Rechtbank A de deken medegedeeld dat de rechtbank een vordering ter incasso aan de deurwaarder had gegeven in verband met door mr. X onbetaalde griffierechten voor een bedrag van H 14.139,41.

De deken verwijt mr. X dat hij vanaf 2001 tot en met 2004 stelselmatig de door hem bij de rechtbank en Hoge Raad verschuldigde griffierechten niet tijdig heeft voldaan.

Hoewel de Hoge Raad in een beslissing van 9 oktober 2002 heeft geoordeeld dat de advocaat hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van het verschuldigde griffierecht en mr. X derhalve op de hoogte was van de onhoudbaarheid van zijn stelling, heeft hij eerst bij brief van 26 februari 2004 te kennen gegeven zich hierbij neer te leggen. De deken acht het kwalijk dat mr. X ook na voornoemd schrijven medio 2004 achterstallige betalingen had bij de Rechtbank A van ruim H 14.000. Mr. X heeft in eerste instantie het standpunt ingenomen dat van de Staat zelf verwacht mocht worden dat deze bij de opdrachtgever van mr. X zou trachten de verschuldigde griffierechten te innen. Zou dat niet lukken, dan kon de Staat zich tot mr. X wenden aangezien hij dan – uiteindelijk – aansprakelijk was. Mr. X heeft zijn beleid ten opzichte van cliënten, toen bleek dat zijn standpunt onhoudbaar was, gewijzigd en regelingen getroffen met inschakelde deurwaarders om de achterstallige bedragen te voldoen.

 

Overwegingen raad

Mr. X heeft stelselmatig de door hem bij de Rechtbank A en de Hoge Raad verschuldigde griffierechten niet tijdig voldaan en heeft daarmee niet alleen gehandeld zoals een behoorlijk handelend advocaat niet betaamt, maar ook door zijn handelwijze tevens schade berokkend aan de stand van de advocatuur. De raad acht voor de beoordeling van de onderhavige klacht de hoogte van het bedrag dat mr. X medio 2004 nog verschuldigd was aan de Rechtbank A niet van belang, aangezien mr. X erkend heeft dat hij toen nog bedragen verschuldigd was en voordien substantiële bedragen niet tijdig betaald had.

Gelet op de gegrond bevonden klacht en het tuchtrechtelijk verleden van mr. X acht de raad een maatregel passend en geboden.

 

Volgt

Gegrondverklaring van de klacht met oplegging van de maatregel van berisping.

Download artikel als PDF

Advertentie