Raad van Discipline ‘s-Hertogenbosch, 29 augustus 2005
(mrs. Houterman, Teeuwen, Theunissen, De Bont en Houtakkers)
Het in een akte vermelden van de beslissing van de tuchtrechter over het handelen van de advocaat van de tegenpartij, in dezelfde zaak, is in de omstandigheden van het geval niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.
– Advocatenwet artikel 46 (3.1.1 Grievende uitlatingen; 5.2 Niet een andere advocaat persoonlijk attaqueren)
– Gedragsregel 17
Feiten
Mr. A staat een cliënt bij in een echtscheidingsprocedure, mr. X diens echtgenote. Mr. A produceert op zeker moment in rechte een brief die de voorganger van mr. X aan zijn cliënte heeft geschreven, over welke handelwijze de cliënte van mr. X een klacht tegen mr. A indient. De Raad van Discipline verklaart die klacht gegrond en legt aan mr. A de maatregel van waarschuwing op. Kort nadien neemt mr. X een antwoordakte na enquête, waarin onder meer wordt gesteld:
‘Het ontgaat de vrouw volledig waarom de raadsman van de man meent ongemotiveerd zo oncollegiaal te moeten optreden, temeer nu de Raad van Discipline aan hem een waarschuwing heeft gegeven vanwege het in strijd met de Gedragsregels overleggen van vertrouwelijke correspondentie.’
‘In de akte na enquête handelt mr. A wederom in strijd met de Gedragsregels (door te verwijzen naar de inhoud van de brief in kwestie, bew.). Hij schendt de vertrouwelijkheid die geldt tussen advocaat en cliënt. Dat is temeer laakbaar, nu mr. A daarvoor reeds van de Raad van Discipline een waarschuwing heeft gekregen. Dit handelen in strijd met de Gedragsregels is temeer onjuist, nu het gevolg daarvan zou zijn dat de vrouw het door mr. A gestelde moet betwisten. De vrouw zal mr. A in de gelegenheid stellen het terzake gestelde in de conclusie in te trekken en als niet geschreven te beschouwen. Voor het geval de man respectievelijk mr. A daar niet binnen 14 dagen nadat deze akte is genomen toe overgaat, zal de vrouw graag alsnog in de gelegenheid worden gesteld te reageren op het gestelde in de akte na enquête. Verder zal de vrouw dan opnieuw over de handelwijze van mr. A een klacht indienen bij de Raad van Discipline. Hij blijkt immers van de gekregen waarschuwing niets te hebben geleerd.’
De klacht houdt in dat mr. X heeft gehandeld in strijd met de tekst en de strekking van de Gedragsregels. Tegen de beslissing in kwestie van de Raad van Discipline is hoger beroep ingesteld, zodat nog niet vaststaat dat mr. A onjuist heeft gehandeld. Bovendien mag een advocaat erop rekenen dat aan een tuchtrechtelijke uitspraak of een tuchtrechtelijke klacht geen ruchtbaarheid wordt gegeven. Dat geldt des te sterker nu het hier niet gaat om een bijdrage aan een discussie tussen de cliënten van mr. A en mr. X en het geven van ruchtbaarheid aan het lot van de klacht dus onnodig was.
Na het indienen van de klacht doet het Hof van Discipline uitspraak in het door mr. A ingestelde hoger beroep, dat door het hof ongegrond wordt bevonden.
Overwegingen van de raad
De raad is van oordeel dat op mr. X als advocaat de plicht rustte om namens zijn cliënte te reageren op de passage uit de akte na enquête van mr. A, voor zover deze betrekking had op de brief van de voorganger van mr. X aan de vrouw. Deze brief had door mr. A in de procedure immers niet aan de orde gesteld mogen worden. Mr. A had evenmin mogen aanbieden die brief te zullen overleggen, indien en voor zover de rechtbank daar prijs op stelde. De relatie tussen advocaat en een cliënt is bij uitstek een vertrouwensrelatie. De brief van de voorganger van mr. X aan zijn cliënte was in het kader daarvan geschreven. De inhoud ervan was uitsluitend voor de vrouw bestemd. Zowel door de Raad van Discipline te Amsterdam als het Hof van Discipline is uitgesproken dat mr. A door zijn handelwijze ter zake heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt.
Aan de orde is de vraag of mr. X tuchtrechtelijk een verwijt dient te worden gemaakt van het feit dat hij in zijn antwoordakte na enquête melding heeft gemaakt van het feit dat mr. A voor zijn handelwijze terzake al eerder door de Raad van Discipline te Amsterdam, een tuchtrechtelijke maatregel opgelegd had gekregen en door te stellen dat mr. A, door opnieuw in een akte melding te maken van de brief van de voorganger van mr. X aan de vrouw en aan de rechtbank aan te bieden deze in rechte over te leggen, kennelijk niets geleerd had van de eerdere tuchtrechtelijke procedure.
Mr. A stelt dat mr. X zich hierdoor onnodig grievend jegens hem heeft uitgelaten. Mr. X stelt hiertegenover dat zijn uitlatingen in het licht van de handelwijze van mr. A niet in strijd met de letter en geest van de Gedragsregels zijn en dat hij daarmee en legitiem doel diende.
De raad overweegt dat mr. X er beter aan had gedaan om in zijn akte de verwijzing naar en de passages over de tuchtrechtelijke procedure achterwege te laten en zich te beperken tot een reactie op het door mr. A in zijn akte na enquête gestelde. Gelet op bovengenoemde omstandigheden is de raad echter van oordeel dat de betreffende zinsneden, hoewel op zich een grievende kwalificatie van mr. A inhoudend, tegen vermelde achtergrond niet als onnodig grievend en als zodanig tuchtrechtelijk verwijtbaar kunnen worden aangemerkt.
Op grond van het bovenstaande zal de klacht dan ook als ongegrond dienen te worden afgewezen.
Beslissing
De raad wijst de klacht als ongegrond af.