Hof van Discipline, 25 april 2005, nummer 4089
(mrs. Peeperkorn, Paulussen, Scholten, Visser en De Groot)
Raad van Discipline Amsterdam, 26 april 2004
(mrs. Kist, Karskens, De Meyere, Romijn en Verviers)
Vanwege het strikt vertrouwelijke karakter van de correspondentie tussen een advocaat en zijn cliënt staat het de advocaat van de wederpartij niet vrij dergelijke correspondentie, zonder toestemming van de cliënt door wie of aan wie de brief is geschreven, te openbaren.
– Advocatenwet artikel 46, EVRM artikel 8
– Gedragsregel 1 (2.1 Wat in het algemeen niet betaamt)
Feiten
Mr. X heeft in het kader van een echtscheidingsprocedure als advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster opgetreden. Op 5 oktober 2000 heeft er tussen klaagster, haar ex-echtgenoot en de wederzijdse advocaten mr. Y en mr. X een bespreking plaatsgevonden waarin getracht is over onderdelen van de gevolgen van de echtscheiding overeenstemming te bereiken. Mr. X heeft de toenmalige advocaat van klaagster, mr. Y, bij brief van 6 oktober 2000 een bevestiging van het gesprek gestuurd. Deze brief is door mr. Y aan klaagster doorgeleid. In haar begeleidende brief schrijft mr. Y klaagster onder meer: ‘De gemaakte afspraken zijn naar mijn mening juist weergegeven. Ik maak echter de volgende opmerkingen.’ Tussen klaagster en haar ex-echtgenoot is vervolgens discussie ontstaan over hetgeen op 5 oktober 2000 is besproken en al dan niet is overeengekomen. Klaagster en haar ex-echtgenoot hebben hierover procedures gevoerd. Uiteindelijk is over deze discussie een hogerberoepsprocedure bij het Gerechtshof te Amsterdam gevoerd. Mr. X heeft op 24 september 2002 van zijn cliënt, de ex-echtgenoot van klaagster, een afschrift van voormelde begeleidende brief van mr. Y ontvangen. Hij heeft diezelfde dag bij faxbericht van 24 september 2002 als productie in de hogerberoepsprocedure aan het Gerechtshof te Amsterdam toegezonden.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat mr. X in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat hij ten onrechte de begeleidende brief van mr. Y aan klaagster in het geding heeft gebracht.
Overwegingen van de raad
Correspondentie tussen een advocaat en zijn cliënt heeft een strikt vertrouwelijk karakter. De vertrouwelijkheid van dergelijke correspondentie dient te allen tijde gewaarborgd te zijn. Gelet op dit strikt vertrouwelijke karakter staat het de advocaat van de wederpartij niet vrij dergelijke correspondentie, zonder toestemming van de cliënt door wie of aan wie de brief is geschreven, te openbaren. De wijze waarop de (advocaat van de) wederpartij de beschikking heeft gekregen over deze correspondentie is daarbij niet van belang.
Volgt
Verklaart de klacht gegrond en legt aan mr. X de maatregel van waarschuwing
op.
Overwegingen van het hof
Het hof heeft aan de feiten nog toegevoegd dat de cliënt van mr. X in een getuigenverhoor als (partij)getuige heeft verklaard over de wijze waarop de brief van mr. Y in zijn bezit is geraakt: ‘Ik heb uit het dossier van de vrouw een brief gehaald gedateerd 9 oktober 2000. In deze brief afkomstig van mr. Y en gericht aan de vrouw, schrijft mr. Y dat volgens haar de gemaakte afspraken door mr. X juist zijn weergegeven.’ Aan de orde is de vraag of mr. X tuchtrechtelijk een verwijt dient te worden gemaakt van het feit dat hij een brief aan klaagster van haar advocaat heeft overgelegd in een geding waarin mr. X als advocaat van de man optrad tegen klaagster.
De relatie tussen advocaat en cliënt is bij uitstek een vertrouwensrelatie. De brief van mr. Y aan haar cliënte was in het kader daarvan geschreven. De inhoud ervan was uitsluitend voor klaagster bestemd. Deze brief behoort tevens tot de persoonlijke levenssfeer van klaagster. Dat betekent dat gebruik van deze brief door mr. X zonder toestemming van klaagster in beginsel een schending is van het door verdragen (bijvoorbeeld artikel 8 EVRM) en in de Grondwet gewaarborgde – recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van klaagster.
Vast is komen te staan dat de cliënt van mr. X de brief onrechtmatig
in zijn bezit had verkregen. Hij had de brief weggenomen uit de persoonlijke papieren van klaagster in haar woning. Het hof is van oordeel dat tevens voldoende is komen vast te staan dat mr. X van dit onrechtmatig handelen van zijn cliënt op de hoogte was. Reeds deze omstandigheden, elk voor zich en in onderling verband bezien, hadden mr. X dienen te nopen tot bijzondere zorgvuldigheid. Het hof is van oordeel dat mr. X heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt. Het hof voegt daar nog aan toe dat, ook indien de brief rechtmatig in het bezit van de man zou zijn gekomen, mr. X had behoren te onderzoeken of voor het overleggen ervan toestemming bestond. Derhalve had het, toen mr. X de brief in het geding wilde brengen op zijn weg gelegen tevoren zijn wederpartij (mr. Y of de opvolgend advocaat) over dat voornemen in te lichten, met het verzoek hem mee te delen of daarvoor toestemming werd verleend. Mr. X mocht verwachten dat klaagster niet met de overlegging zou instemmen. Indien mr. X van mening was geweest dat de belangen van zijn cliënt nochtans dienden te prevaleren, had hij – zoals de Gedragsregels aanbevelen – de kwestie dienen voor te leggen aan de deken. Deze had dan, desgewenst, ook het standpunt van de advocaat van klaagster kunnen vernemen. Zowel het één als het ander heeft mr. X nagelaten. Evenmin is gebleken dat mr. X de hiervoor overwogen bijzondere zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Niet is gebleken dat mr. X zich heeft bekommerd om de rechten en het gerechtvaardigd belang van klaagster bij de vertrouwelijkheid van het verkeer met zijn advocaat. In hoger beroep heeft mr. X betoogd dat hij gerechtigd was de brief van mr. Y over te leggen, omdat de brief van mr. Y niet een ‘als zodanig’ vertrouwelijk karakter had. Dit strandt op hetgeen hiervoor is overwogen.
In de tweede plaats heeft mr. X aangevoerd dat hij met het overleggen van deze brief een bewijsstuk in het geding bracht. Hij diende daarmee het belang van de waarheidsvinding en het was zijn taak om, als advocaat van de man, deze te beschermen tegen de ontkenning door klaagster dat bij de onderhandelingen ten kantore van mr. X overeenstemming was bereikt. Wat daarvan ook zij, dit ontslaat mr. X niet van zijn eigen verantwoordelijkheid als advocaat en het geeft hem geen vrijbrief zich anders te gedragen dan een behoorlijk advocaat betaamt.
Op dezelfde grond faalt het beroep van mr. X dat zijn cliënt verlangde dat mr. X de brief van mr. Y zou overleggen. Mr. X heeft zijn eigen verantwoordelijkheid. Als advocaat is hij het die beslist hoe het geding tegen klaagster diende te worden gevoerd. Naar hieruit volgt is ook geen sprake geweest van een conflict van plichten.
Mr. X heeft aangevoerd dat hij niet anders kon doen dan de brief overleggen. Van een (objectieve) noodzaak om de brief in het geding te brengen is echter niet (voldoende) gebleken. Geen van de redenen die mr. X heeft aangevoerd om eigenmachtig de brief van mr. Y over te leggen gaat op. Nu is komen vast te staan dat mr. X zich jegens klaagster heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat niet betaamt, is voor marginale toetsing van zijn handelen geen ruimte meer. De door de raad aan mr. X opgelegde maatregel weerspiegelt naar het oordeel van het hof onvoldoende de ernst van de gedraging van mr. X. Mr. X heeft zich niet bekommerd om het recht van klaagster op vertrouwelijkheid van het verkeer met haar eigen advocaat. Ook heeft mr. X door de brief eigenmachtig over te leggen, geen respect getoond voor de persoonlijke levenssfeer van klaagster. Het hof rekent mr. X aan dat hij uitsluitend naar eigen inzicht heeft gehandeld (de twee collega’s die hij heeft opgebeld zou hij, naar eigen zeggen, uitsluitend hebben geraadpleegd over juridische aspecten, naar het hof begrijpt, voor de vraag of de brief zou gelden als onrechtmatig verkregen bewijs en wat de gevolgen daarvan zouden zijn). Er bestaat, ten slotte, aanleiding tot een zwaardere maatregel nu mr. X geen blijk heeft gegeven van inzicht in het onbetamelijke van zijn handelen.
Volgt
– bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline, voorzover de raad de klacht gegrond heeft verklaard;
– vernietigt deze beslissing met betrekking tot de aan mr. X opgelegde maatregel en in zoverre opnieuw rechtdoende;
– legt aan mr. X de maatregel van berisping op.