Raad van Discipline Amsterdam, 27 februari 2006
(mrs. Markx, Van den Berg, Rijken, Trap en Voorhoeve)
Over het in het geding brengen van confraternele correspondentie moet de advocaat zich verstaan met de advocaat van de wederpartij. De advocaat dient in beginsel het advies van de deken op te volgen. Eigen verantwoordelijkheid van de advocaat.
– Advocatenwet art. 46 (2.2 Bezwaren van de deken; 5.1 Regels die betrekking hebben op de juridische strijd; 5.4 Welwillendheid)
– Gedragsregels 12, 13 en 17
Feiten
Mr. X treedt in een huurgeschil op voor de verhuurder Y bv In dat geschil is klaagster de wederpartij van Y bv Het geschil heeft betrekking op een overeenkomst van huur en verhuur van een bioscoopcomplex. Klaagster wenste het complex op termijn uit te breiden met een extra zaal. Tussen partijen is verschil van mening ontstaan over de desbetreffende bepalingen in de huurovereenkomst en de uitleg daarvan. Hierover is tussen partijen gecorrespondeerd waarbij over en weer schikkingsvoorstellen zijn gedaan die zijn afgewezen. Mr. X heeft vervolgens namens zijn cliënte op 6 augustus 2004 een aantal beslagen laten leggen onder/ten laste van klaagster en op 31 augustus 2004 heeft mr. X klaagster gedagvaard. Mr. X heeft bij het beslagrekest en de dagvaarding een aantal producties overgelegd bestaande uit correspondentie tussen hem en de advocaat van klaagster, waarin het verloop van de tussen partijen gevoerde schikkingsonderhandelingen (deels) naar voren komt (de ‘confraternele’ correspondentie). Mr. X heeft vooraf geen contact hieromtrent gehad met de advocaat van klaagster of met de deken. Bij brief van 14 oktober 2004 heeft de deken naar aanleiding van de door klaagster ingediende klacht zijn visie op de handelwijze van mr. X gegeven en geconcludeerd dat mr. X door het overleggen van de confraternele correspondentie inbreuk heeft gemaakt op de Gedragsregels 12 en 13. De deken heeft er bij mr. X op aangedrongen betreffende producties terug te nemen. Mr. X heeft de confraternele correspondentie bij een nieuw verzoek tot beslaglegging op 21 oktober 2004 nogmaals overgelegd aan de behandelde rechter. Bij brief van 1 november 2004 heeft mr. X (onder meer) aan de deken geschreven: ‘Overeenkomstig u mij adviseert, bevestig ik hierbij mijn bereidheid tot terugneming van de desbetreffende processtukken en zover nodig tekstuele aanpassing van de stukken in het eerstvolgende processtuk.’ De deken heeft klaagster bij brief van 2 november 2004 verzocht te laten weten of zij bereid was met de hiervoor bedoelde toezegging van mr. X genoegen te nemen en of de klacht als afgehandeld beschouwd zou mogen worden nadat mr. X de door hem gedane toezegging zou hebben uitgevoerd. Klaagster heeft bij brief van 5 november 2004 aan de deken bericht haar klacht tegen verweerder te handhaven. Mr. X heeft op verzoek van de deken bij brief van 14 december 2004 gereageerd op klaagsters brief van 5 november 2004. In die brief aan de deken schrijft mr. X onder meer: ‘Ik heb getracht deze zaak in der minne te regelen door mijn aanbod aan klaagster de gewraakte producties in de hoofdzaak terug te nemen. Desondanks blijft het van belang voor cliënte de inhoud van de correspondentie aan de rechter te overleggen ter onderbouwing van het standpunt van cliënte in de procedure dat klaagster geen enkele intentie heeft gehad de tussen cliënte en haar gesloten overeenkomst na te komen. […] Ik heb geconstateerd dat klaagster geen genoegen neemt met mijn aanbod d.d. 1 november 2004 tot het terugnemen van een aantal producties. Klaagster heeft mijn aanbod niet aanvaard en daarmee is mijn aanbod vervallen.’ Vervolgens heeft de deken de klacht van klaagster en zijn bezwaar ter kennis van de raad gebracht. Het bezwaar van de deken houdt in dat mr. X in strijd met artikel 46 Advocatenwet confraternele correspondentie die hij in het geding had gebracht, ondanks een vervolgens door de deken gegeven advies om die stukken alsnog terug te nemen en een toezegging van mr. X dat hij bereid was om dat te doen, dit toch niet heeft gedaan.
Overwegingen raad
De raad stelt voor op hetgeen is bepaald in de Gedragsregel 12 leden 1 en 2 dat in rechte geen beroep mag worden gedaan op bij de behandeling van een zaak door de ene advocaat aan de andere advocaat gerichte brieven, ongeacht de inhoud daarvan, tenzij het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert, en dan slechts na voorafgaand overleg met de advocaat van de wederpartij en, zonodig, na vooraf ingewonnen advies van de deken. Mr. X heeft aangevoerd dat het belang van zijn cliënte uitdrukkelijk vorderde dat de confraternele correspondentie in het geding zou worden gebracht, omdat alleen zó zou kunnen worden bewezen dat de bestuurders van klaagster de beweerdelijk gemaakte afspraak niet na wensten te komen. Ter zake van het nietbenaderen van de deken heeft mr. X ter zitting zijn excuses aangeboden. Voorts heeft mr. X aangevoerd dat in confraternele correspondentie geen schikkingsonderhandelingen zijn gevoerd. De raad is van oordeel dat mr. X onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het belang van zijn cliënte het in het geding brengen van de confraternele correspondentie bepaaldelijk vorderde. Hierbij overweegt de raad dat die correspondentie is gevoerd mede met het oog op het aanhangig maken van een procedure en dat die correspondentie – zoals mr. X ook zelf bij gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft opgemerkt – in verband daarmee ook door de cliënte van mr. X gevoerd had kunnen worden. Verder is de raad van oordeel dat mr. X onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt waarom het in deze zaak niet mogelijk was om conform de voor advocaten geldende Gedragsregels met de advocaat van de wederpartij te overleggen en – indien dat overleg niet tot het gewenste resultaat zou leiden – het advies van de deken in te winnen. De raad is voorts van oordeel dat de confraternele correspondentie wel degelijk ook schikkingsonderhandelingen bevat. Gezien de inhoud van met name de brieven van de advocaat van klaagster van 2 en 28 juni 2004 en de faxbrief van mr. X van 23 juni 2004 aan die advocaat, alle deel uitmakend van de confraternele correspondentie, acht de raad het dienaangaande door mr. X aangevoerde onbegrijpelijk. In dit opzicht heeft mr. X de Gedragsregels overtreden. De raad acht de klachten op beide onderdelen gegrond.
Met betrekking tot het bezwaar van de deken heeft mr. X zijn handelwijze verklaard door te stellen dat de rechter al op de hoogte was van de confraternele correspondentie omdat deze al bij het eerste beslagrekest en dagvaarding was overgelegd en voorts dat hij van mening was dat het belang van zijn cliënte overlegging bepaaldelijk vorderde. Wat hiervan ook zij, mr. X heeft bij brief van 1 november 2004 aan de deken onvoorwaardelijk de bereidheid uitgesproken de confraternele correspondentie terug te nemen. Die bereidheid komt in een ander daglicht te staan als bij de deken bekend was geweest dat mr. X inmiddels die stukken wederom had overgelegd (en wel nadat hij de brief van de deken van 14 oktober 2004 had ontvangen). De raad gaat dan ook voorbij aan de door mr. X in zijn brief geuite bereidheid nu deze in feite op dat moment reeds achterhaald was. De raad rekent het mr. X aan dat hij de deken met die brief een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven. Daar komt nog bij dat, indien de deken een advocaat adviseert dat hij in strijd met de Gedragsregels en derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld en er bij de advocaat op aandringt maatregelen gericht op herstel van dat handelen te nemen, die advocaat in beginsel het advies van de deken dient op te volgen. Ook dit aspect rekent de raad mr. X aan. De raad neemt in overweging dat mr. X tijdens de mondelinge behandeling er geen blijk van heeft gegeven in te zien dat hij in strijd heeft gehandeld met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt en dat het tot zijn verantwoordelijkheid als advocaat behoort de voor advocaten geldende Gedragsregels na te leven en de aanwijzingen van de deken met het oog op de naleving van die gedragsregels op te volgen en dat hij de (verantwoordelijkheid voor de) besluitvorming daaromtrent niet bij zijn cliënte kan leggen. In deze omstandigheden is de maatregel van een berisping gerechtvaardigd en geboden.
Volgt
Gegrondverklaring van de klacht en het dekenbezwaar met oplegging van de maatregel van berisping.