Raad van Discipline Amsterdam, 3 april 2006
(mrs. Markx, Ferman, Pannevis, Romijn en Voorhoeve)
De bijzondere positie van de advocaat brengt mee dat hij steeds zeer kritisch dient te zijn, zowel op het handelen van zijn cliënt als op zijn eigen doen en laten. Het beschikbaar stellen van de derdengeldrekening voor geldstromen zonder advocatuurlijke toegevoegde waarde is niet geoorloofd.
– Advocatenwet art. 46 (2.2 Bezwaren van de deken; 4 Wat een advocaat betaamt tegenover derden; 4.3 Financieel belanghebbenden)
– Gedragsregels 2 lid 1, 9.1, 23 lid 1 en 29
– Boekhoudverordening 1998: artikel 3
Feiten
Klager heeft in het verleden geïnvesteerd in het project Vereniging Z. Dit project is mislukt. Teneinde de schade zoveel mogelijk te beperken, werd investeerders gevraagd om deel te nemen aan een doorstart. De doorstart hield in dat klager (en andere investeerders) wederom geld zouden inleggen. Indien de doorstart onverhoopt niet door zou gaan omdat er niet voldoende financiën beschikbaar zouden zijn, dan zouden de gestorte bedragen, na aftrek van de voor de doorstart gemaakte kosten, worden gerestitueerd. In het investeringsplan gedateerd 2 april 2001 en het bijbehorende inschrijfformulier staat vermeld dat de inleggelden uiterlijk 17 april 2001 dienden te worden overgemaakt op de derdengeldrekening van mr. X. Begin 2001 is mr. X om advies gevraagd door de heer A – een van de leden van de interim-commissie die door de Vereniging Z waren benoemd om de doorstart te coördineren – over de vraag of een bv moest worden opgericht of gekocht. Mr. X kende A al vele jaren als cliënt en zakenrelatie. Mr. X heeft geadviseerd een bestaande bv aan te kopen. Aldus is B bv aangekocht. Tot de datum van de eerste aandeelhoudersvergadering fungeerde de interimcommissie waar A deel van uitmaakte als bestuur van B bv Op verzoek van A heeft mr. X ermee ingestemd dat de inleggelden op zijn derdengeldrekening zouden worden betaald. Mr. X heeft het inschrijfformulier gezien waarop als betaaladres stond: ‘rekening […] t.n.v. mr. X, Advocaat – Stichting Derdengelden te Y’.
Klager heeft op 17 april 2001 een bedrag van ƒ 56.000 (H 25.411,69) gestort op de derdengeldenrekening van mr X. Op verzoek van A. zijn op 2 juli, 28 augustus en 19 september 2001 de – onder meer door klager gestorte – inleggelden door mr. X doorbetaald aan B bv Aan de investeerders is geen melding gemaakt van deze doorbetaling. Mr. X’s medebestuurder van de Stichting Beheer Derdengelden heeft voor de eerste doorbetaling naar B bv meegetekend. Bij de overige twee doorbetalingen heeft mr. X telefonisch overleg gevoerd met de medebestuurder. Nadat de bedragen door mr. X zijn doorbetaald, heeft hij geen bemoeienis meer met het project gehad. De doorstart is mislukt. Klager heeft zijn inleg niet terugontvangen. Mr. X heeft zich met ingang 31 december 2005 als advocaat van het tableau laten schrappen.
Overwegingen raad
De klacht en het bezwaar van de deken lenen zich voor een gezamenlijke beoordeling. Bij de beoordeling is uitgangspunt de bijzondere positie van de advocaat en het feit dat hem voorrechten zijn toegekend samenhangend met zijn functie in de rechtspleging. Dit brengt mee dat de advocaat steeds zeer kritisch dient te zijn, zowel op het handelen van zijn cliënt als op zijn eigen doen en laten. Hij dient na te gaan of hetgeen van hem gevraagd wordt, toegevoegde ‘advocatuurlijke’ waarde heeft en in de lijn ligt van de opdrachten die gebruikelijk aan de advocaat worden verstrekt (vergelijk de beslissing van de Raad van Discipline Amsterdam van 8 augustus 2005, Advocatenblad 2007-5, 30 maart 2007 p. 201-202). Met betrekking tot het gebruik van derdengeldrekening stelt de raad zich op het standpunt dat het beschikbaar stellen van de derdengeldrekening voor geldstromen zonder advocatuurlijke toegevoegde waarde niet geoorloofd is. Het ter beschikking stellen van de derdengeldrekening voor geldstromen met advocatuurlijke toegevoegde waarde is onder voorwaarden geoorloofd. Hierbij dient door de advocaat echter zeer zorgvuldig te worden gehandeld. In het onderhavige geval heeft de derdengeldrekening te weinig advocatuurlijke toegevoegde waarde. De taak van mr. X om de gelden – na te hebben geverifieerd of de betalers ook een inschrijfformulier hadden ondertekend – door te betalen naar B bv is niet specifiek juridisch. Daarbij is door mr. X onvoldoende zorgvuldig gehandeld. Dit volgt onder meer uit het feit dat mr. X niet duidelijk was wie zijn cliënt was, dat er geen duidelijke afspraken zijn gemaakt over de uitbetaling van de op de derdengeldrekening gestorte gelden en dat mr. X onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de achtergronden van het project. Anderzijds is de raad van oordeel dat mr. X zonder kwade opzet heeft gehandeld bij het ter beschikking stellen van zijn derdengeldrekening. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de derdengeldrekening door mr. X oneigenlijk gebruikt is. Oneigenlijk gebruikmaken van de derdengeldrekening bestaat erin dat geldstromen die verband houden met normale transacties in het handelsverkeer geheel onnodig via de derdengeldrekening van de advocaat lopen in plaats van langs een gebruikelijke, door de betrokkene zelf beheerde, bankrekening. De juridische toegevoegde waarde is in een dergelijk geval nihil. Met betrekking tot de vraag of de derdengeldrekening is gebruikt om het vertrouwen van potentiële beleggers te wekken, oordeelt de raad dat niet is gebleken dat dat het geval is. Mr. X had het verzoek van A om zijn derdengeldrekening ter beschikking te stellen en de te ontvangen gelden door te betalen, moeten weigeren. Hij had moeten beseffen dat het ter beschikking stellen van zijn derdengeldrekening in dit geval te weinig advocatuurlijke toegevoegde waarde had. Mr. X heeft derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De klacht en het bezwaar zijn dan ook gegrond. De raad acht het oneigenlijk gebruikmaken van de derdengeldrekening ernstig, nu dit schadelijk is voor het aanzien van de hele beroepsgroep. Een zware maatregel zou in beginsel op zijn plaats zijn. Anderzijds neemt de raad in aanmerking dat er van de zijde van mr. X geen kwade opzet in het spel was, dat mr. X niet eerder tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd en voorts dat mr. X inmiddels geen advocaat meer is.
Volgt
Gegrondverklaring van de klacht en het bezwaar met oplegging van de maatregel van enkele waarschuwing.