Raad van Discipline Arnhem, 10 april 2006, nummer 11435
(mrs. Vergunst, Brandsma, Breuning ten Cate, Harenberg en Noppen)
1 Een advocaat heeft een actieve onderzoeksplicht met betrekking tot de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp van zijn cliënt. De enkele mededeling van de cliënt dat hij daarvoor niet in aanmerking komt, ontslaat de advocaat – gelet op het gecompliceerde systeem van gefinancierde rechtshulp – niet van die plicht.
2 Deze plicht brengt mee dat ook tijdens de behandeling van de zaak de advocaat er alert op dient te blijven of wellicht alsnog wordt voldaan aan de voorwaarden voor gefinancierde rechtshulp.
3 Tussentijdse (substantiële) tariefsverhoging die niet tijdig aan de cliënt wordt medegedeeld, is klachtwaardig.
4 De advocaat dient matiging van zijn declaratie te overwegen wanneer de hoogte ervan in een onredelijke verhouding staat met het belang van de zaak.
5 Het hof bedient zich bij het opleggen van een tuchtrechtelijke maatregel van de constructie van een voorwaardelijke schorsing met als bijzondere voorwaarde dat de advocaat een deel van zijn honorarium zal terugbetalen.
– Advocatenwet art. 46 (1.4.3.1 fi nanciële verhouding)
– Gedragsregel 24
De feiten
Klager is in 1986 gehuwd met mevrouw A. Uit het huwelijk is een dochter geboren die bij de vrouw verblijft. Tussen partijen is in november 2002 de echtscheiding uitgesproken. De alimentatie voor de dochter is bepaald op H 250 per maand en de partneralimentatie op H 125 per maand. De echtscheidingsbeschikking is op 1 april 2003 ingeschreven. Het gerechtshof heeft bij beschikking van november 2003 de beschikking van de rechtbank op het punt van de partneralimentatie vernietigd en bepaald dat klager met ingang van april 2003 H 500 per maand partneralimentatie moet betalen. Klager heeft de hem (toen nog door een andere advocaat) verleende rechtsbijstand in beide instanties zelf betaald. In december 2003 heeft klager zich tot mr. X gewend omdat hij het niet eens was met de beschikking van het hof. In februari 2004 heeft mr. X een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie ingediend bij de rechtbank. Als wijzigingsgrond voert hij aan dat er sprake is geweest van een kennelijke misslag omdat er uit is gegaan van een jaarinkomen van de vrouw van ongeveer H 9.000 per jaar, terwijl dat in werkelijkheid, voor een vierdaagse werkweek, ongeveer H 15.000 per jaar was. De rechtbank wijst het wijzigingsverzoek in juni 2004 toe omdat de vrouw geen verweer voert. In de beschikking wordt de partneralimentatie met ingang van april 2003 op nihil bepaald. De vrouw tekent beroep aan tegen deze beschikking.
Het hoger beroep wordt mondeling behandeld in februari 2005. Mr. X stond klager bij. Het hof heeft in maart 2005 de aangevallen rechtbankbeschikking vernietigd en het (wijzigings)verzoek alsnog afgewezen; aldus blijft met ingang van april 2003 de partneralimentatie gehandhaafd op een bedrag van H 500 per maand. Klager tekent cassatie aan tegen deze beschikking. Klager wordt bij die gelegenheid door een andere (cassatie) advocaat bijgestaan; deze behandelt de zaak op basis van een toevoeging. Klager heeft op dat moment ruim H 12.000 aan mr. X betaald. Klager heeft mr. X meerdere malen meegedeeld dat hij in fi nanciële problemen kwam doordat hij diens nota’s moest voldoen.
In mei 2005 heeft klager schriftelijk aan mr. X gevraagd hem een specifi catie van een viertal nota’s te doen toekomen. Hij herhaalt dat verzoek in juni 2005. Nadat klager omtrent de fi nanciële gang van zaken bij de deken over zijn advocaat had geklaagd is tijdens het onderzoek naar de klacht door de adjunctsecretaris van de Raad van Toezicht herhaaldelijk aan de orde geweest dat klager specifi caties van de nota’s van mr. X wenste te ontvangen.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling van de klacht door de raad in februari 2006 heeft mr. X de specifi catie van zijn nota’s overgelegd. Uit die specifi caties blijkt dat klager in december 2003 en in de eerste twee maanden van 2004 H 141,35 per uur in rekening heeft gebracht, in de periode van begin maart tot medio augustus 2004 een bedrag van H 174 per uur en in de periode van medio september 2004 tot juli 2005 een bedrag van H 210 per uur. In totaal specifi ceert mr. X 50,5 aan de zaak bestede uren.
Klacht
Met betrekking tot de geschetste feitelijke gang van zaken formuleert klager de navolgende klachten: a mr. X heeft geen toevoeging voor klager aangevraagd terwijl klager daar wel voor in aanmerking kwam: mr. X heeft hem terzake niet correct geïnformeerd; b mr. X is tekortgeschoten in zijn advisering en hij heeft een beroepsfout gemaakt door een procedure tot wijziging van alimentatie aanhangig te maken en hem terzake niet correct te informeren, in het bijzonder over het instellen van cassatie; c mr. X heeft klager ondanks diens herhaald verzoek nimmer een specifi catie van zijn declaratie gezonden en aan hem aanzienlijke bedragen in htrecht
rekening gebracht, vooral gezien in relatie met de hoogte van de gevorderde alimentatie.
Verweer
Mr. X heeft het navolgende tot zijn verweer aangevoerd. Mr. X heeft tijdens het eerste gesprek met klager uitvoerig doorgenomen of deze voldeed aan de vereisten om in aanmerking te komen voor een toevoeging. Klager heeft mr. X toen medegedeeld dat hij niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. Daarom heeft mr. X klager niet om bewijsstukken gevraagd waaruit zou blijken dat hij niet in aanmerking kwam voor een toevoeging. Mr. X heeft in januari 2004 in een brief aan klager bericht dat hij op grond van de door hem verschafte informatie omtrent zijn inkomens- en vermogenspositie niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtsbijstand en dat hij de kosten van de werkzaamheden van mr. X zelf diende te betalen. Klager heeft deze brief voor akkoord ondertekend. Klager heeft een aantal keren aan mr. X laten weten dat het hem moeilijk viel de nota’s van mr. X te voldoen, maar hij heeft niet aan mr. X vermeld dat zijn vermogen zodanig was geslonken dat hij voor een toevoeging in aanmerking kwam. Had hij dat wel gedaan, dan zou mr. X hem direct hebben laten weten welke stukken hij aan hem diende te sturen voor het aanvragen van een toevoeging. Mr. X heeft klager gewezen op de mogelijkheid in cassatie te gaan tegen de beschikking van het gerechtshof. (Kennelijk gaat het hier om de eerste beschikking van het hof, die van november 2003; bew.) Klager wilde dat nadrukkelijk niet.
Mr. X heeft klager gewezen op de risico’s, verbonden aan de procedure tot wijziging van de partneralimentatie. Mr. X heeft klager in januari 2004 bij brief bericht dat zijn kantoor deelneemt aan de Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur. Daarom had klager zich eerst tot de Geschillencommissie dienen te wenden voordat hij zijn klacht bij de Raad van Toezicht indiende. Klager heeft om specificatie van de nota’s van mr. X gevraagd in het kader van de behandeling van zijn klacht. Omdat mr. X de specificaties geen deel wilde laten uitmaken van de klacht heeft hij deze niet aan klager toegestuurd.
Beoordeling door de raad
De raad behandelt allereerst het verweer dat klager zijn klacht eerst bij de Geschillencommissie had moeten indienen. Het feit dat mr. X zich bij de Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur heeft aangesloten brengt mee dat klager zijn klacht zowel bij de Geschillencommissie Advocatuur als bij de deken van de Orde van Advocaten en vervolgens bij de Raad van Discipline kan indienen. Deze laatste procedure is in de wet verankerd en mr. X kan niet bepalen dat klager een klacht tegen hem uitsluitend kan indienen bij de Geschillencommissie. Ten onrechte verwijt mr. X klager derhalve dat deze zich eerst tot de Geschillencommissie had moeten wenden voordat hij zijn klacht bij de deken kon indienen.
Vervolgens behandelt de raad klachtonderdeel
a, inhoudende dat mr. X niet heeft bevorderd dat een toevoeging voor klager is aangevraagd terwijl klager daar wel voor in aanmerking kwam; voorts zou mr. X klager terzake niet correct hebben geïnformeerd. De raad stelt vast dat mr. X stelt dat klager hem heeft meegedeeld dat hij niet voor een toevoeging in aanmerking kwam; die stelling is door klager betwist. Daarom staat niet vast dat klager dit aan mr. X heeft meegedeeld. Ook al zou klager aan mr. X hebben meegedeeld dat hij niet voor een toevoeging in aanmerking kwam, dan nog had mr. X moeten controleren op grond waarvan klager niet in aanmerking kwam voor een toevoeging en dit schriftelijk aan klager hebben moeten bevestigen.
Mr. X heeft in zijn brief van januari 2004 volstaan met de mededeling dat klager op grond van de door hem verschafte informatie over zijn inkomens- en vermogenspositie niet in aanmerking kwam voor zogeheten kosteloze rechtsbijstand. Gezien de gecompliceerde regelgeving op grond waarvan vastgesteld dient te worden of men voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking komt, in het bijzonder ingeval de rechtzoekende in het bezit is van een eigen woning en hij alimentatieplichtig is, had mr. X niet mogen afgaan op de mededeling van klager op dit punt, als hij die al gedaan heeft, en schriftelijk aan hem moeten bevestigen op grond van welke bezittingen en of op grond van welk inkomen hij niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp. Aldus heeft mr. X in strijd gehandeld met Gedragsregel 24. In Gedragsregel 24 is bepaald dat een advocaat verplicht is aan het begin van de zaak te overleggen of er termen zijn om te trachten gefinancierde rechtshulp te verkrijgen.
Vaststaat dat klager meerdere malen aan mr. X te kennen heeft gegeven dat hem het zwaar viel de nota’s van mr. X te voldoen; vaststaat ook dat mr. X in een brief van oktober 2004 aan de advocaat van de vrouw heeft bericht dat klager geen geld had en daarom de alimentatie niet kon betalen. Mr. X was aldus op de hoogte van de financiële problemen van klager. Dit had voor mr. X op grond van Gedragsregel 24 aanleiding moeten zijn ook tussentijds te onderzoeken of klager mogelijk alsnog in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp. Van mr. X had een actievere houding mogen worden verwacht. Ten onrechte heeft mr. X zich erop beroepen dat klager slechts klaagde over zijn financiën. Ten onrechte heeft mr. X niet zelf alsnog aan de orde gesteld of klager voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam.
Dit onderdeel van de klacht is gegrond. Klachtonderdeel b luidt dat mr. X is tekortgeschoten in zijn advisering en een beroepsfout heeft gemaakt door een procedure tot wijziging van alimentatie aanhangig te maken en klager daarover niet correct te informeren, in het bijzonder (ook) niet over het instellen van cassatie tegen de beschikking van november 2003. De raad stelt vast dat mr. X het wijzigingsverzoek heeft gegrond op het feit dat het hof in de beschikking van november 2003 een misslag heeft begaan door uit te gaan van onjuiste gegevens betreffende het inkomen van de vrouw. Met betrekking tot dit punt gaat het om art. 1:401 lid 4 BW. Die bepaling wordt ruim opgevat en als grond voor wijziging van de alimentatie kan elk gegeven worden aangevoerd dat bij de beschikking waarvan wijziging wordt verzocht een rol had behoren te spelen maar niet heeft gespeeld, of waarvan achteraf aannemelijk wordt gemaakt dat het onjuist is, terwijl het ontbrekende of juiste gegeven tot een andere vaststelling van de onderhoudsuitkering op grond van draagkracht en behoefte zou hebben geleid. Daarbij maakt het niet uit dat de partij die zich op art. 1:401 lid 4 BW beroept voor ommekomst van de beroepstermijn heeft kunnen vaststellen dat in rechte van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan, en daartegen rechtsmiddelen had kunnen instellen. Ook is niet van belang of sprake is van een vergissing en, zo ja, of de rechter dan wel (één van) de partijen die vergissing hebben (heeft) gemaakt. Er kan daarom ook niet worden vastgesteld dat mr. X een beroepsfout heeft gemaakt door het indienen van het wijzigingsverzoek. Een aanwijzing dat mr. X geen beroepsfout heeft gemaakt is voorts dat, naar zeggen van klager, de advocaatgeneraal bij de Hoge Raad positief heeft geadviseerd naar aanleiding van het door klager ingestelde cassatieberoep tegen de beschikking van het hof van maart 2005.
Op grond van het voorafgaande staat evenmin vast dat mr. X klager onjuist heeft geïnformeerd over het instellen van cassatie. Dit onderdeel van de klacht is ongegrond.
Klachtonderdeel c luidt dat mr. X aan klager ondanks diens herhaald verzoek nimmer een specificatie van zijn declaraties heeft toegestuurd, terwijl aanzienlijke bedragen in rekening waren gebracht, vooral gezien in relatie tot de hoogte van de gevorderde alimentatie. De raad stelt vast dat klager aan mr. X een- en andermaal om specificaties van diens nota’s heeft gevraagd. Mr. X heeft aangevoerd dat hij normaal gesproken die specificaties meestuurt met zijn nota’s maar dat in deze zaak niet heeft gedaan. Daarvoor heeft mr. X geen reden opgegeven. Toen klager eenmaal een klacht tegen mr. X had ingediend was mr. X niet meer bereid zijn specificaties aan klager te doen toekomen omdat mr. X niet wilde dat de specificaties deel zouden gaan uitmaken van de klacht. Dit is evenwel geen valide reden om een verzoek om specificaties niet te honoreren. Het voorgaande klemt temeer nu, blijkens de door mr. X ter zitting overgelegde specificaties, er binnen een tijdsbestek van anderhalf jaar sprake is geweest van een verhoging van het uurtarief van H 141,35 naar H 210, in welke stijging van bijna 50% klager tot dat moment geen enkel inzicht had, althans is dat niet gebleken. Voorts is de raad van oordeel dat klager er terecht over klaagt dat hij ruim H 12.000 aan mr. X heeft moeten betalen voor een procedure waarin bij de rechtbank geen verweer is gevoerd en waarbij in hoger beroep slechts een misslag is aangevoerd en geen gecompliceerde financiële gegevens en berekeningen aan de orde zijn geweest. Tevens is van belang dat het in deze zaak ging om een alimentatie van H 500 per maand. De raad is van oordeel dat gezien de hiervoor genoemde omstandigheden de door mr. X in rekening gebrachte bedragen excessief zijn, zodat dit onderdeel van de klacht gegrond is. Gezien de ernst van de gegrond bevonden klachtonderdelen en gezien het feit dat reeds een aantal keren een tuchtrechtelijke maatregel aan mr. X is opgelegd, waaronder eenmaal eerder voor een klacht betreffende gefinancierde rechtshulp in welke zaak de raad in april 2003 uitspraak heeft gedaan, dient de hierna te noemen maatregel te worden opgelegd.
Beslissing van de raad
Verklaart de klacht op twee onderdelen gegrond en op één onderdeel ongegrond; legt aan mr. X de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk op voor de duur van een week.
Hoger beroep
Het hof gaat uit van de klachtomschrijving van de raad.
De eerste grief is van feitelijke aard: mr. X stelt dat de raad ten onrechte heeft overwogen dat klager mr. X meerdere malen heeft medegedeeld dat hij in financiële problemen kwam doordat hij de nota’s van mr. X moest voldoen. Het hof stelt vast dat mr. X heeft toegegeven dat ‘klager zo nu en dan heeft verteld dat hij wat moeite had met het betalen van de nota’s (…)’, doch daarmee staat niet vast dat klager daardoor in financiële moeilijkheden kwam, al acht het hof dat niet onaannemelijk. In zoverre slaagt de grief.
Overigens richten de grieven zich niet tegen de vaststelling van de feiten, zodat in beroep voor het overige van de feitelijke vaststelling door de raad kan worden uitgegaan. Mr. X voert voorts de navolgende grieven aan:
Grief 1
De raad heeft ten onrechte geoordeeld dat klager zijn klacht niet via de Geschillencommissie Advocatuur hoefde in te dienen, ondanks een daartoe strekkende schriftelijke afspraak tussen klager en mr. X.
Grief 2
Ten onrechte heeft de raad overwogen dat mr. X, ook indien klager zelf aangaf niet voor een toevoeging in aanmerking te komen en zijn vermogen duidelijk boven de toevoegingsgrens lag, mr. X bewijsstukken aan klager had dienen te vragen.
Grief 3
Ten onrechte heeft de raad overwogen dat niet vaststaat dat mr. X heeft medegedeeld niet voor een toevoeging in aanmerking te komen.
Grief 4
Ten onrechte is overwogen dat er sprake
is geweest van een weigering van het verzenden van specificaties. Specificaties waren telkenmale met klager doorgesproken en akkoord bevonden, telefonisch en zonodig mondeling.
12 oktober 2007 advocatenblad 633
Grief 5
Ten onrechte heeft de raad overwogen dat klager een- en andermaal om specificaties van nota’s zou hebben gevraagd. Met betrekking tot de eerste grief overweegt het hof als volgt. Advocaten kunnen op basis van vrijwilligheid aan de Klachten- en Geschillenregeling Advocatuur deelnemen. Voor cliënten ontstaat daarmee de mogelijkheid om naast de eigenlijke tuchtprocedure van de Advocatenwet een klacht te laten behandelen door de Geschillencommissie Advocatuur. Deelname door een advocaat aan die regeling en vermelding daarvan in een aan de cliënt verzonden opdrachtbevestiging of in met deze gevoerde correspondentie brengen echter niet mee dat het die cliënt niet vrijstaat zich tot de tuchtrechter – en niet tot de Geschillencommissie Advocatuur – te wenden. Dat geldt ook indien het tegendeel met zoveel woorden in de opdrachtbevestiging is neergelegd of op andere wijze is overeengekomen. Deze grief faalt derhalve. Met betrekking tot de tweede grief (…) stelt het hof vast dat mr. X in de opdrachtbevestiging van 2 januari 2004 de navolgende passage schrijft: ‘Op grond van de door u verschafte informatie omtrent uw inkomens- en vermogenspositie, komt u niet in aanmerking voor de zogeheten kosteloze rechtsbijstand en zult u de kosten voor mijn werkzaamheden zelf dienen te betalen.’ Het hof overweegt dat de raad terecht tot uitgangspunt van zijn beoordeling heeft gemaakt dat met een dergelijke schriftelijke mededeling noch als vaststaand kan worden aangemerkt dát klager niet in aanmerking kwam voor gefinancierde rechtshulp, noch dat mr. X hem over de concrete mogelijkheden daartoe in voldoende mate heeft geïnformeerd. (Het hof bespreekt hoe mr. X tijdens de tuchtrechtelijke procedures nog heeft geprobeerd aannemelijk te maken dat klager in de vorm van aandelen over een genoegzaam vermogen beschikte, en dat klager ook een te hoog inkomen genoot (onder meer uit activiteiten naast zijn dienstbetrekking) om voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking te komen. Zowel met betrekking tot het vermogen als met betrekking tot dat hoge(re) inkomen volgt het hof mr. X niet in zijn onvoldoende onderbouwde stellingen; bew.)
Bij gebreke van objectieve gegevens die zouden kunnen staven dat klager niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam moet worden beoordeeld of als vaststaand kan worden aangemerkt dat klager (desondanks) aan mr. X kenbaar heeft gemaakt dat hij niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam. Klager heeft dat ontkend. Op grond van de inmiddels gebleken gegevens is een dergelijke mededeling van klager ook niet aannemelijk. Ook overigens heeft mr. X onvoldoende gesteld om het hof tot de vaststelling te brengen dat klager werkelijk aan mr. X heeft medegedeeld niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking te komen. Mr. X heeft zich erop beroepen dat klager zijn opdrachtbevestiging, houdende de mededeling dat klager niet voor gefinancierde rechtshulp in aanmerking kwam, voor akkoord heeft ondertekend en aan mr. X heeft geretourneerd. Het hof acht dat gegeven niet van overwegende betekenis. De bewuste passage in de opdrachtbevestiging is immers een door mr. X aan klager gepresenteerde conclusie. De opdrachtbevestiging maakt niet duidelijk op welke financiële informatie of bescheiden mr. X deze conclusie heeft gebaseerd. Evenmin maakt die opdrachtbevestiging duidelijk welke informatie mr. X over de maatstaven voor gefinancierde rechtshulp aan klager heeft verschaft. Naar het oordeel van het hof heeft de raad met juistheid overwogen dat de regelgeving ter zake van gefinancierde rechtshulp gecompliceerd is, zeker in situaties rond echtscheiding. Dat zo zijnde zal een advocaat niet zonder gedegen onderzoek en overleg met de cliënt tot de conclusie kunnen komen dat er in de zin van Gedragsregel 24 goede gronden zijn om aan te nemen dat de cliënt niet in aanmerking kan komen voor gefinancierde rechtshulp. Van dat onderzoek en overleg zal in de regel moeten blijken door een schriftelijke bevestiging van de advocaat. Van een dergelijk onderzoek of van dergelijk overleg is niet gebleken. Aangezien niet is aan te nemen dat klager bezwaar had tegen het verkrijgen van gefinancierde rechtshulp voorzover hij daarvoor in aanmerking kwam, is evenmin duidelijk waarom mr. X geen aanvraag tot gefinancierde rechtshulp heeft ingediend, bijvoorbeeld tot het verkrijgen van een voorwaardelijke toevoeging, in afwachting van de definitieve gegevens en uitkomst van de procedure.
Ten slotte geeft ook de door mr. X naar klager gekozen opstelling, bijvoorbeeld nog naar aanleiding van de herhaalde mededeling van klager dat hij moeite had om zijn declaraties te betalen, weinig blijk van de door Gedragsregel 24 gewenste actieve houding om gefinancierde rechtshulp te verkrijgen. Daarmee falen ook de grieven 2 en 3. Vervolgens bespreekt het hof de grieven 4 en 5, die gericht zijn op het klachtonderdeel dat mr. X, ondanks herhaald verzoek, nimmer zijn declaraties heeft gespecificeerd en aanzienlijke bedragen in rekening heeft gebracht, gezien in relatie tot de hoogte van de gevorderde alimentatie.
Het hof stelt vast dat aanvankelijk kennelijk alleen een specificatie is verzonden als bijlage bij een declaratie van 2 december 2004. De overige specificaties zijn door mr. X pas verstrekt, ondanks herhaalde vergeefse verzoeken van klager, ten tijde van de mondelinge behandeling voor de raad van 20 februari 2006.
De verstrekking van specificaties aan klager, die volgens mr. X vaak mondeling dan wel telefonisch zijn besproken, zijn, gegeven de ontkenning van klager, niet komen vast te staan. Mr. X heeft ten onrechte de specificaties pas onder de druk van de tuchtrechtprocedure verstrekt. Voor de nalatigheid van mr. X is geen te respecteren rechtvaardiging aangevoerd. Tot dit onderdeel van de klacht behoort ook het verwijt van excessief declareren.
De werkzaamheden van mr. X bestonden aanvankelijk uit de indiening van een verzoek tot op nihilstelling; de grondslag van het verzoek was dat het hof ten onrechte was uitgegaan van een te laag eigen inkomen van de vrouw. Er werd geen verweer gevoerd; de rechtbank wees het verzoek bij verstek toe.
De vrouw tekende hoger beroep
aan. Mr. X heeft een verweerschrift ingediend; het gerechtshof vernietigde de beschikking en wees het oorspronkelijke verzoek van klager tot nihilstelling, respectievelijk verlaging van de partneralimentatie af.
De raad heeft terecht geconstateerd dat het aldus een procedure betrof waarin voor de rechtbank geen verweer is gevoerd en waarbij in hoger beroep geen gecompliceerde financiële gegevens en berekeningen aan de orde zijn geweest. Onder andere op basis hiervan, in combinatie met het alimentatiebedrag van H 500 per maand, heeft de raad op goede gronden de conclusie getrokken dat het totaal van de declaratie van mr. X aan klager van ruim H 12.000 kennelijk als excessief moet worden aangemerkt.
Per 1 januari 2004 bedraagt het tarief blijkens de specificaties H 141,35 per uur, exclusief btw en kantoorkosten. Nadien is een tweetal forse tariefstijgingen doorgevoerd: vanaf begin maart 2004 werd het uurtarief van mr. X H 174 en vanaf september 2004 H 210. Het hof merkt met betrekking tot het tijdschrijven ook nog het navolgende op:
– voor elke uitgaande brief wordt ten minste 15 minuten geschreven;
– mr. X schrijft 8 werkuren (inclusief een alimentatieberekening) voor het bij de rechtbank ingediende verzoekschrift;
– voor de lezing van de beschikking van de rechtbank rekent mr. X één uur;
– in de beroepsprocedure schrijft mr. X voor lezing van het beroepschrift één uur, voor het opstellen van zijn verweerschrift daartegen 6 uren en vervolgens voor de zitting 4 uren;
– ten slotte noteert mr. X één uur voor de lezing van het arrest. De eigenlijke proceshandelingen zijn gespecificeerd met een tijdsbesteding van 21 uur.
Het hof signaleert voorts dat onder de algemene aanduiding ‘dossierbehandeling’ nog eens 12 uur en 25 minuten gewerkte tijd is geschreven, dit naast specifieke werksoorten als inkomende en uitgaande correspondentie, proceshandelingen, bespreking cliënt et cetera. Dat leidt in totaal tot 50,5 uur geschreven en gedeclareerde tijd. Zowel op grond van de niet-medegedeelde aanzienlijke tariefstijgingen als op grond van de excessieve tijdsbesteding komt het hof dan tot het oordeel dat excessief is gedeclareerd. Op grond van het voorgaande dienen de klachtonderdelen a en c te worden bekrachtigd.
Vervolgens vindt het hof aanleiding om onder bekrachtiging van de beslissing van de raad voor zover de klachtonderdelen a en c gegrond zijn verklaard en klachtonderdeel b ongegrond is verklaard de beslissing van de raad te vernietigen voorzover aan mr. X de maatregel is opgelegd van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van een week. Opnieuw rechtdoende legt het hof mr. X de maatregel op van voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaar. Het hof stelt als bijzondere voorwaarde dat mr. X binnen vier weken na toezending van deze beslissing een bedrag van H 5.000, vermeerderd met btw, aan klager zal hebben terugbetaald.