Raad van Discipline Den Bosch, 26 juni 2006
(mrs. Raab, De Bont, Van Boxsel, Luchtman en Theunissen)
De behandelend advocaat moet worden benaderd voor overleg over de overlegging van confraternele correspondentie, niet de voormalige advocaat die de over te leggen brief heeft geschreven. Als dominus litis heeft de advocaat ook in die zin de leiding in een aan hem toevertrouwde zaak dat hij moet voorkomen dat door overlegging van eigen verklaringen van zijn cliënt onnodig grievende kwetsende en/of escalerende producties in het geding geraken.
– Advocatenwet artikel 46
– Gedragsregels 12, 9 (3.3.1 Grievende uitlatingen; 3.4 Jegens wederpartij in acht te nemen zorg)
De feiten
Klager is advocaat en staat een cliënte bij in een procedure tegen een partij die vertegenwoordigd wordt door mr. X. Het betreft de wijziging van de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen van partijen en wijziging van het gezag. Daartoe heeft klager namens de vrouw een verzoekschrift ingediend. Hierop dient mr. X namens de man een verweerschrift in; een eigen verweerschrift van de man wordt als bijlage bij dat verweerschrift gevoegd. Hierop volgend vindt een eerste mondelinge behandeling plaats, en vervolgens een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming. De Raad voor de Kinderbescherming rapporteert. Hierop dient klager namens de vrouw een aanvullend verzoekschrift in tot omzetting van het gezamenlijk gezag naar een eenhoofdig gezag. Mr. X dient daarop namens de man een verweerschrift in. Ook nu wordt als bijlage bij het verweerschrift een eigen verweerschrift van de man gevoegd. Bij dat eigen verweerschrift zit een afschrift van een brief van de voormalig advocaat van de cliënte van klager aan mr. X. Die brief houdt een voorstel in ten aanzien van de verblijfplaats van de kinderen. Klager heeft mr. X laten weten tegen die overlegging bezwaar te hebben en verzoekt mr. X die brief in te trekken. Mr. X laat klager weten dat hij de voormalige advocaat van de cliënte van klager – de schrijver dus van de brief waar het om gaat – om toestemming heeft gevraagd en dat deze heeft ingestemd met overlegging. Klager laat hierop weten dat hij thans de behandelend advocaat is, dat zijn toestemming vereist is, en dat hij die niet geeft. Mr. X trekt de betreffende brief niet in. Vervolgens vindt een tweede mondelinge behandeling plaats. In de uitspraak van de rechtbank wordt onder meer overwogen: ‘Alvorens op een en ander in te gaan voelt de rechtbank de noodzaak te stellen, dat hetgeen de man in het geschrift, dat bij het verweerschrift op het aanvullende verzoekschrift is gevoegd, naar voren meent te moeten brengen en waarvan de man zegt dat het een hartenkreet is, op sommige punten elke fatsoensnorm overschrijdt. De rechtbank rekent het bovendien de raadsman van de man zeer aan dat een dergelijk geschrift in het geding wordt gebracht en dat de emotionele uitbarstingen van de man op geen enkele wijze bijdragen aan een zinvolle beoordeling van de zaak.’
Inhoud van de klacht
De klacht heeft twee onderdelen:
1 mr. X heeft een brief van de vorige advocaat van de cliënte van klager aan de rechter overgelegd, in welke brief melding wordt gemaakt van eerdere onderhandelingen, zulks terwijl klager daar bezwaar tegen heeft gemaakt;
2 mr. X heeft door zijn cliënt geschreven producties overgelegd die dermate beledigend en in strijd met de minimale fatsoensnormen zijn dat het op de weg van mr. X had gelegen zijn cliënt op zijn minst te verzoeken de inhoud van de brief te kuisen dan wel, indien zijn cliënt daartoe niet bereid zou zijn geweest, een dergelijke brief niet over te leggen.
Het verweer
Ad onderdeel 1:
Mr. X bestrijdt klachtwaardig te hebben gehandeld. Hij wenste de brief van de voormalige advocaat van de cliënte van klager over te leggen omdat in die brief precies werd aangegeven waar het in de zaak om ging. Deze voormalige advocaat had mr. X toestemming verleend om de brief in rechte over te leggen.
Ad onderdeel 2:
De cliënt van mr. X had hem met klem verzocht een eigen inbreng te mogen hebben in de procedure. Die inbreng was veel te lang om tijdens de mondelinge behandeling naar voren te brengen. Om die reden heeft mr. X ervoor gekozen zijn cliënt die eigen inbreng op schrift te laten stellen en als productie in het geding te brengen. De rechtbank kon dan nog altijd besluiten die stukken buiten beschouwing te laten. Klager heeft voldoende tijd gehad om op de stukken te reageren.
Mr. X had het door zijn cliënt opgestelde stuk al ingekort en gekuist en zijn cliënt erop gewezen dat het heel goed mogelijk was dat de rechtbank het stuk, vanwege de omvang en het niet-zakelijke karakter daarvan, buiten beschouwing zou laten. De rechter heeft de door de cliënt opgestelde stukken echter geaccepteerd. Mr. X meent dat een advocaat de eigen inbreng van zijn cliënt niet zonder meer buiten de procedure mag houden. Hij acht dat ervan afhankelijk of de grieven de bedoeling hebben om te kwetsen of dat men te maken heeft met een bepaalde wijze van communiceren. Mr. X heeft er in deze zaak voor gekozen om de inbreng van zijn cliënt mee te nemen in de procedure. Het betrof een familierechtelijke zaak die achter gesloten deuren werd behandeld. Juist in dit soort zaken kunnen de emoties nu eenmaal hoog oplopen en is het van belang dat partijen vrijelijk hun standpunten kenbaar kunnen maken. Bovendien wilde de cliënt van mr. X uitdrukkelijk ten overstaan van de rechtbank overkomen zoals hij is en heeft hij daarmee bewust het risico genomen dat de beslissing voor hem negatief zou kunnen uitpakken. Mr. X is verantwoordelijk voor de inhoud van zijn eigen stukken, niet voor die van zijn cliënt.
Beoordeling van de klacht
Ad onderdeel 1:
De raad stelt voorop dat het belang van cliënten met zich meebrengt dat de correspondentie van advocaat tot advocaat in beginsel vertrouwelijk behoort te zijn en te blijven. Hierop berust de regel dat in rechte op correspondentie van advocaat tot advocaat geen beroep mag worden gedaan, behalve wanneer het belang van de cliënt dit bepaaldelijk vordert en dan slechts na voorafgaand overleg met de andere advocaat en, indien deze zijn toestemming onthoudt, na toestemmend advies van de deken. (Noot van de bewerker: Gedragsregel 12 spreekt van ‘advies’ zonder meer; de toevoeging ’toestemmend’ lijkt me een slip of the pen. Immers, na advies van de deken behoudt de advocaat ter zake van overlegging zijn eigen tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid, die alleen door de tuchtrechter kan worden getoetst.) De raad zal dit onderdeel met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. Vaststaat dat verweerder voor het overleggen van een brief van de voormalige advocaat van de cliënt van klager wel de toestemming heeft gevraagd van die voormalig advocaat, maar niet van klager als behandelend advocaat. Het is evident dat een advocaat, ook wanneer hij een brief van een voormalig advocaat wenst over te leggen, toestemming dient te vragen aan de behandelend advocaat en niet aan de voormalig advocaat. In dezen heeft mr. X vooraf geen overleg gevoerd met klager. Toen achteraf bleek dat klager bezwaar had tegen het overleggen van voormelde brief en zij aan mr. X mededeelde daarvoor geen toestemming te verlenen, heeft mr. X zich evenmin gewend tot de deken. Mr. X heeft zich door aldus te handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar gedragen. De raad acht dit onderdeel van de klacht gegrond.
Ad onderdeel 2:
De raad stelt voorop dat het in het belang van een goede beroepsuitoefening is dat de strijd waarin de advocaat zich veelvuldig bevindt niet leidt tot onnodig nadeel of leed van de bij die strijd betrokkenen of van derden. In de verhouding van advocaten onderling is een goede beroepsuitoefening gediend met een sfeer van vertrouwen en welwillendheid, juist omdat zij tot taak hebben tegenstrijdige belangen van hun respectieve cliënten te behartigen. Om die reden is het wenselijk dat advocaten zich onthouden van al wat hun onderlinge verhouding kan verstoren en al wat bij een reeds verstoorde verhouding aanleiding kan geven tot verdere verslechtering van die verhouding. De raad beschouwt deze gedragsregel als één van de basisregels waarop het advocatentuchtrecht
is gebaseerd.
De stellingen van mr. X dat hij zijn cliënt het recht op vrije meningsuiting en vrije toegang tot de rechter niet mag ontnemen en dat hij alleen verantwoordelijk is voor de inhoud van zijn eigen stukken en niet voor die van zijn cliënt, onderschrijft de raad niet. Een advocaat dient als dominus litis ten opzichte van zijn cliënt leiding te geven in een aan hem toevertrouwde zaak. Een advocaat dient het belang van zijn cliënt te behartigen en daarbij te handelen overeenkomstig de voor advocaten geldende gedragsregels. Een advocaat heeft zijn eigen verantwoordelijkheid en dient deze af te wegen tegen datgene wat zijn cliënt als wens te kennen geeft. De raad is van oordeel dat de door mr. X overgelegde producties van zijn cliënt in ernstige mate als onnodig grievend ten opzichte van klager en ten opzichte van de cliënte van klager dienen te worden aangemerkt. Mr. X heeft zich door deze producties als bijlagen bij zijn verweerschrift in het geding te brengen niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat tegenover de wederpartij en tegenover de advocaat van de wederpartij betaamt. Mr. X had zijn cliënt erop dienen te wijzen dat deze producties onnodig grieven waren, dat deze geen enkel belang – zelfs niet het belang van zijn cliënt – dienden en derhalve niet overgelegd dienden te worden. Van een advocaat mag verwacht worden dat hij ingrijpt wanneer zijn cliënt door (te) hoog opgelopen emoties nodeloze en zelfs kwetsende acties wenst te ondernemen, die ingaan tegen een goede afwikkeling van de zaak. De raad is van oordeel dat mr. X door de onnodig kwetsende bijdrage van zijn cliënt als bijlage bij zijn verweer aan de rechter over te leggen niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
Beslissing
De raad verklaart beide onderdelen van de klacht gegrond en legt ter zake mr. X op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de tijd van één week, met de bepaling dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd tenzij de raad later anders mocht bepalen op grond dat mr. X zich voor het einde van de proeftijd, die de raad stelt op één jaar, aan een in artikel 46 van de Advocatenwet bedoelde gedraging heeft schuldig gemaakt.